De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) moet aan een deel van de inwoners van het Groningenveld de immateriële schade vergoeden, zo oordeelt de rechtbank Noord-Nederland.
De NAM is aansprakelijk voor de door inwoners van het Groningenveld geleden en/of nog te lijden immateriële schade, als gevolg van de aardbevingen. De aardbevingen die het gevolg zijn van de gaswinning veroorzaken gevoelens van onzekerheid, onvrede, boosheid, verontwaardiging en onveiligheid bij mensen die boven het Groningenveld wonen en hebben gewoond. Met betrekking tot deze gevoelens verwijst de rechtbank naar onderstaande brieven en rapporten. Er ontstaat schade aan de woningen en velen zijn bang voor hun veiligheid, ervaren spanningen en worden in hun dagelijks leven met de gevolgen van de aardbevingen geconfronteerd.
Deze (over)last overschrijdt gezien de aard, de ernst en de duur daarvan de grenzen van hetgeen eisers in het maatschappelijk verkeer als ‘gewone’ hinder hebben te accepteren en vormt een inbreuk op hun eigendomsrechten en op hun recht op ongestoord woongenot. NAM, die deze onrechtmatige overlast als exploitant van Mijnbouwwerken heeft veroorzaakt, is daarom ook op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de schade die inwoners daardoor lijden. De psychische of lichamelijke klachten alsmede de aantasting van het woongenot leiden tot immateriële schade in de zin van artikel 6:106 BW.
De rechtbank stelt voorop dat de wetgever de lat voor toekenning van immateriële schadevergoedingen hoog heeft willen leggen. In hoeverre dit in individuele gevallen een vergoeding voor immateriële schade rechtvaardigt, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, zoals de frequentie en zwaarte van de aardbevingen waarmee een eiser wordt geconfronteerd, de periode waarin dat het geval is (geweest), de ernst van de schade aan zijn of haar woning en de afhandeling daarvan en de (gezondheids)klachten waartoe de aardbevingen concreet leiden. Dit zal moeten worden beoordeeld in afzonderlijke schadestaatprocedures, waarin al die vragen in volle omvang aan de orde komen. De rechtbank is – anders dan NAM bepleit – niet in staat die schade reeds nu te begroten en acht dat gelet op het hoogstpersoonlijke karakter en het grote aantal eisers om proceseconomische redenen ook niet opportuun.
Rechtbank Noord-Nederland 01-03/17 (ECLI:NL:RBNNE:2017:715).
Noot: wordt vervolgd!! De vraag is hoe c.q. volgens welke systematiek de individuele immateriële schade beoordeeld gaat worden.