Nadeelcompensatie: voorzienbaarheid

Bij besluit van 27 mei 2011 heeft de minister een verzoek van [appellante] om nadeelcompensatie afgewezen.

[appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van de investeringsbeslissingen, namelijk op 1 juli 2003, 1 augustus 2004 en 1 januari 2006, de schadetoebrengende ontwikkelingen rondom het project Spoorzone Delft voor haar niet te voorzien waren. Zij voert hiertoe aan dat van voorzienbaarheid pas sprake was met de vaststelling van het bestemmingsplan Spoorzone Delft door de gemeenteraad van Delft op 13 februari 2006 en het onherroepelijk worden daarvan op 23 april 2008. Dat sinds eind jaren tachtig van de vorige eeuw werd gesproken en gepubliceerd over de vervanging van het spoorviaduct in Delft, is volgens [appellante] onvoldoende om voorzienbaarheid aan te nemen. Hierbij is volgens haar relevant dat de bouwwijze van de tunnel en het precieze traject dwars door Delft pas in een laat stadium zijn vast komen te staan. Er kan gelet hierop hoogstens sprake zijn van beperkte voorzienbaarheid op grond waarvan minimaal 50% van de geleden schade zou moeten worden vergoed, aldus [appellante].

De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling van 5 oktober 2005 in zaak nr. 200502671/1 (en meer recent de uitspraak van 4 april 2012 in zaak nr. 201107151/1/A2) overwogen dat de vraag of sprake is van voorzienbaarheid moet worden beoordeeld aan de hand van het criterium of op het moment van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat een redelijk denkend en handelend ondernemer bij de beslissing tot investering daarmee rekening moest houden.

Dat geen volledige zekerheid bestond dat deze werkzaamheden daadwerkelijk zouden plaatsvinden en dat de uiteindelijke invulling, zoals het precieze traject en de manier waarop de tunnel zou worden gebouwd, pas in een later stadium bekend werd, maakt het voorgaande niet anders. Voor voorzienbaarheid is immers niet vereist dat de bovengenoemde documenten een nauwkeurige uitwerking van de toekomstige invulling van het project behelzen.

ABRS 10-04/13 inzake Ministerie I&M (zaaknummer: 201204501/1/A2).