Referentieperiode inkomensschade: Allereerst acht Booltink onjuist dat er een vergelijking gemaakt diende te worden tussen het jaar 2012 en het gemiddelde over de jaren 2009 t/m 2011. Het hof is hier in zijn tussenarrest van 24 november 2020 onder 7.12 wel vanuit gegaan, omdat een dergelijke vergelijking in de rechtspraak niet ongebruikelijk is om de omzetschade inzichtelijk te maken. Het hof ziet in de omzet van Booltink in de werkplaats over de jaren 2009, 2010 en 2011 wel een duidelijk stijgende lijn, zodat de bedoelde vergelijking Booltink mogelijk niet volledig recht doet. Het hof zal daarmee op de hierna onder 2.13 vermelde wijze rekening houden.
Kortingspercentage: In het tussenarrest van 24 november 2020 heeft het hof (onder 7.8 t/m 7.10) geoordeeld dat toepassing van een drempel in dit geval niet in de rede ligt.
Tegelijkertijd heeft het hof in dat arrest (onder 7.11) geoordeeld dat ter bepaling van het antwoord op de vraag in hoeverre schade boven het normaal maatschappelijk risico uitstijgt, wel de zogenoemde kortingsmethode toepassing kan vinden. De op de gehele schade toe te passen korting dient, zo overwoog het hof daar met verwijzing naar rechtspraak van de bestuursrechter, in verhouding te staan tot een periode van regulier onderhoud aan de weg waarmee Booltink als ondernemer van tijd tot tijd rekening moet houden. Deze periode was in dit geval twee maanden.
Zoals ook door de commissie is aangenomen, is Booltink door de uitloop van de werkzaamheden van de provincie boven een periode van circa twee maanden, die objectief niet voorzienbaar was en in zoverre niet als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, relatief ernstig in haar omzet geschaad. De op de gehele schade toe te passen korting dient in verhouding te staan tot een periode van afsluiting wegens regulier onderhoud waarmee Booltink als ondernemer van tijd tot tijd rekening diende te houden.
Daarmee acht het hof een korting van 40% op het deel van de schade dat betrekking heeft op de maanden september t/m oktober 2012 wel in overeenstemming. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4, 2.8 en 2.9 is overwogen, ziet het hof geen ruimte voor een korting van 25% over de maanden november t/m december 2012. Een dergelijke korting zou ertoe leiden dat de schade die Booltink boven het normaal maatschappelijk risico leidt, waarvoor hij volgens zijn niet door de provincie bestreden verklaring niet verzekerd is, onvoldoende wordt gecompenseerd. Het hof zal dat percentage in afwijking van de berekening van de commissie stellen op 10%. NB: de commissie rekende hier met 25%.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19-10/21 inzake Gelderland (ECLI:NL:GHARL:2021:9828)
Noot: het referentie inkomen baseren op de voorafgaande drie jaren is geen ongebruikelijke aanpak, maar die pakt voor gelaedeerde onredelijk uit als er sprake is van een in die jaren stijgend inkomen.
In uitspraak 24-11/20 overweegt het Hof dat in dit geval een drempel niet toegepast kan worden. Overigens is het (ons) onduidelijk waarom deze nadeelcompensatiezaak dient voor de civiele rechter. Ook de verwijzing van het Hof naar de praktijk van de bestuursrechter geeft daarover geen duidelijkheid.