Uit de tekst van artikel 7.14, eerste lid, van de Waterwet blijkt dat deze bepaling een algemene regeling biedt voor de afhandeling van schade die het gestelde gevolg is van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid door een bestuursorgaan in het kader van waterbeheer. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Waterwet volgt dat met deze omschrijving bewust is afgezien van een limitatieve opsomming van schadeoorzaken die onder het bereik van deze regeling vallen. Artikel 7.15 is geen zelfstandige grondslag voor vergoeding van schade veroorzaakt door wateroverlast of overstroming, maar is een nadere uitwerking van artikel 7.14, eerste lid.
Voor het vaststellen van het oorzakelijk verband wordt een vergelijking gemaakt tussen de feitelijke situatie waarin [appellanten sub 1] door de zware regenval zijn terechtgekomen en de hypothetische situatie waarin zij zouden hebben verkeerd als de stuw tijdig op een lagere overstorthoogte was ingesteld. In een rapport van 18 december 2019 heeft Aveco de Bondt de conclusie getrokken dat de invloed van het openzetten van de stuw tot ongeveer 200 m bovenstrooms van de stuw reikt. Omdat de percelen ongeveer 2 km bovenstrooms van de stuw liggen, is Aveco de Bondt tot het oordeel gekomen dat, bij een stationaire afvoersituatie, het openzetten van de stuw geen effect zou hebben gehad op de waterstand bij de percelen. [appellanten sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de schade door de extreme regenval in juli 2014 zou zijn uitgebleven als de stuw tijdig op een lagere overstorthoogte was ingesteld. Hierbij is van belang dat de bewijslast van het oorzakelijk verband met de gestelde oorzaak van de schade op de aanvrager rust.
ABRS 29-11/23 inzake waterschap Limburg (ECLI:NL:RVS:2023:4411)
Noot: een in opdracht van het waterschap opgemaakt deskundigenbericht wijst uit dat er geen causaal verband is tussen het feit dat het waterschap niet tijdig de stuw heeft opengezet en de schade. Appellant heeft geen tegenbewijs geleverd, terwijl de bewijslast bij hem ligt.