Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 5 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY5105), is vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico of normaal ondernemersrisico in de eerste plaats aan het bestuursorgaan. Deze komt daarbij beoordelingsruimte toe. Het bestuursorgaan zal zijn vaststelling naar behoren moeten onderbouwen. De bestuursrechter toetst de besluitvorming op rechtmatigheid en daarmee dus ook aan het égalité-beginsel. Naarmate een bestuursorgaan een hoger percentage als normaal ondernemersrisico als ondergrens hanteert dan wel op een tegemoetkoming in mindering brengt, geldt dat er zwaardere eisen aan de motivering worden gesteld. In de uitspraak van 15 juni 2016 heeft de Afdeling verder overwogen dat voor de omzetdrempel van 8% bij schade als gevolg van reguliere infrastructurele werkzaamheden geen verhoogde motiveringsplicht geldt.
In dit geval heeft het college de hoogte van de drempel vastgesteld op 10% over de gemiddelde jaarlijkse omzet in de referentieperiode. De drempel van 10% is niet neergelegd in de Nadeelcompensatieverordening van de gemeente Tynaarlo. Voor zover [appellant] wijst op de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016, waarin een drempel van 8% is gehanteerd, is in deze zaak van belang dat de daling van de omzet in 2014 van 6,89% ten opzichte van de gemiddelde jaarlijkse omzet in de referentieperiode ook onder deze drempel blijft en er reeds daarom geen grond is voor het oordeel dat de schade zodanig groot is dat deze niet tot het normaal ondernemersrisico risico behoort. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1652.
ABRS 17-04/19 inzake Tynaarlo (ECLI:NL:RVS:2019:1228)