Vervolgens heeft de StAB voor de schadefactoren geurhinder, geluidhinder, toename van verkeersbewegingen, brand- en explosiegevaar, gevaar voor de gezondheid, lichthinder, hoeveelheid fijnstof in de lucht en de omgevingskarakteristiek uiteengezet of de drie aanvragers in een planologisch nadeliger situatie zijn komen te verkeren als gevolg van de twee planologische wijzigingen. De schadefactor ‘verslechtering van uitzicht’ heeft de StAB buiten beschouwing gelaten, omdat deze factor niet meer in geschil is.
Nu de geurconcentratie niet gelijk staat aan het waarnemen van geur en in het verlengde daarvan aan het ervaren van geurhinder, en omdat het ervaren van geurhinder een subjectief element is, waarmee de concentratie-eis een subjectief element heeft, heeft de rechtbank terecht het StAB-verslag gevolgd waarin het aspect geurhinder is beoordeeld aan de hand van het objectieve criterium blootstellingsduur.
Voor de vaststelling van de blootstellingsduur onder de oude planologische situatie is de StAB er van uit gegaan dat het uitrijden van mest over de gronden de maximale invulling was. Volgens haar is deze activiteit, evenals de biovergisting, namelijk bepalend voor de geurhinder en zijn het weiden van vee en een sleufsilo wat betreft de geur niet te kwantificeren. Voor het bepalen van de geurhinder als gevolg van het uitrijden van mest is volgens de StAB van belang hoe vaak de mest per jaar wordt uitgereden, de periode dat de mestgeur vrijkomt en de heersende windrichting. Wat betreft de frequentie waarmee mest wordt uitgereden heeft de StAB uiteengezet dat er bij maximale benutting van de gronden tot drie maal per jaar kan worden bemest. De duur van de geuremissie bij één maal uitrijden is volgens de StAB 28,5 uur, zodat de totale geuremissie 86 uur bedroeg. Vervolgens is de StAB aan de hand van windgegevens nagegaan hoe vaak de wind per jaar in de richting van ieder van de drie woningen waait. Volgens de StAB waait de wind 22,6% van de jaartijd in de richting van de woning van [partij sub 2], 5,1% van de jaartijd in de richting van de woning van [appellant sub 2] en 10,8% van de jaartijd in de richting van de woning van [partij sub 3]. Dit betekent volgens de StAB dat de maximale geurhinder onder de oude planologische situatie ter hoogte van de woning van [partij sub 2] 19 uur per jaar bedroeg (86/100×22,6), ter hoogte van de woning van [appellant sub 2] 4 uur per jaar en ter hoogte van de woning van [partij sub 3] 9 uur per jaar.
16.3. De omstandigheid dat op basis van het oude planologische regime verschillende activiteiten waren toegestaan, maakt niet dat deze activiteiten allemaal relevant zijn voor de planvergelijking. Voor de maximale invulling van het oude planologische regime dient, zoals de StAB ook heeft gedaan, alleen gekeken te worden naar de activiteit die de meeste, kwantificeerbare, hinder zou hebben opgeleverd. De StAB is er terecht van uit gegaan dat dit het uitrijden van mest betreft. Dat andere door [appellante sub 1] genoemde activiteiten meer geurhinder zouden opleveren dan het uitrijden van mest, heeft hij niet, bijvoorbeeld met berekeningen, onderbouwd. De enkele stelling dat silo’s, die op grond van het oude regime op de plek waar de mestvergistingsinstallatie kan worden gerealiseerd konden worden neergezet, meer hinder opleveren, omdat daarin mest kan worden opgeslagen, terwijl die aan de bovenkant enkel met een zeil zijn afgedekt en de geur er dus uit kan, zodat dit meer hinder zou opleveren, is in dat kader onvoldoende.
Zoals hiervoor onder 16.1 is overwogen dient bij de maximale invulling te worden uitgegaan van de meest ongunstige invulling, tenzij deze met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten. Het is niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten dat de windrichting elke keer als de mest wordt uitgereden ongunstig is voor [partij sub 2], [appellant sub 2] en [partij sub 3].
ABRS 20-02/19 inzake Meijerijstad (ECLI:NL:RVS:2019:495)