Niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de oude planologische mogelijkheden niet maximaliseren. Beleid gemeente.
Als gevolg van deze bestemmingswijziging wordt het aantal te realiseren bouwlagen met één beperkt en wordt de maximale bouwhoogte verlaagd van 15 m naar 12 m en de maximale goothoogte van 9 m naar 8 m en mag de begane grond niet meer bewoond worden. Hoewel het nieuwe bestemmingsplan planologisch nadeel veroorzaakt, betekent dit niet dat het perceel ook in waarde is gedaald als gevolg van de inwerkingtreding van dat plan. De reden hiervoor is dat het perceel zowel onder het oude als het nieuwe planologische regime zijn hoogste waarde ontleent aan het bestaande gebruik, te weten een winkelpand met een bovenwoning, aldus Marskamp (SAOZ).
De Afdeling heeft op die zitting vastgesteld dat deelgebied I” het mogelijk maakte appartementen te realiseren op het perceel van [appellant]. De vraag die nu beantwoording behoeft, is of de realisatie van appartementen onder dit oude bestemmingsplan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon worden uitgesloten. Het college stelt zich op het standpunt dat, als de realisatie van appartementen op het perceel van [appellant] planologisch mogelijk was, de Bouwverordening Meppel 1998, in samenhang gelezen met de nota “Parkeernormen”, met zich brengt dat onder het bestemmingsplan “Meppel-Binnenstad, deelgebied I” geen appartementen konden worden gebouwd. In de nabijheid van het perceel van [appellant] is namelijk onvoldoende parkeergelegenheid, aldus het college. [appellant] heeft een aantal concrete gevallen aangedragen waarin volgens hem is afgeweken van het beleid van de gemeente en vrijstelling is verleend van de genoemde bouwverordening om appartementen te realiseren. Eén van de door [appellant] aangedragen gevallen betreft een vrijstelling die het college op 16 juni 2014 heeft verleend voor het bouwen van zes appartementen en een winkelunit aan de Vledderstraat 1 te Meppel. Het college heeft niet weten te verduidelijken waarom in dit geval wel vrijstelling is verleend, terwijl aan [appellant] geen vrijstelling zou zijn verleend. Daarmee kan naar het oordeel van de Afdeling niet staande worden gehouden dat aan [appellant] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid geen vrijstelling zou zijn verleend. Dit betekent dat er bij de planvergelijking rekening mee had moeten worden gehouden dat onder het oude planologische regime appartementen op het perceel van [appellant] konden worden gerealiseerd.
Marskamp heeft verder het in zijn advies ingenomen standpunt dat een supermarkt op het perceel van [appellant] markttechnisch niet haalbaar is niet onderbouwd. Het college heeft dit ook op de zittingen bij de Afdeling niet gedaan, terwijl [appellant] het standpunt van Marskamp steeds gemotiveerd heeft bestreden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat Marskamp er in zijn advies niet van uit kon gaan dat zijn perceel ook onder het oude planologische regime zijn hoogste waarde ontleende aan het feitelijk gebruik ervan en [appellant] om die reden geen planschade heeft geleden. De Afdeling acht het aannemelijk dat [appellant] als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Meppel-Binnenstad” in een planologisch nadeliger situatie is komen te verkeren. Uit het vorenstaande volgt dat het college het advies van Marskamp niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen.
ABRS 19-12/18 inzake Meppel (ECLI:NL:RVS:2018:4148)
Noot: Deze slag heeft gelaedeerde gewonnen. Dat geldt niet voor de beweerde partijdigheid omdat Marskamp tijdens hoorzitting en bezwarenbehandeling “naast” de vertegenwoordiger van B en W zat. ABRS: De enkele omstandigheid dat hij op een zitting vanuit praktische overwegingen heeft plaatsgenomen naast het bestuursorgaan dat hij heeft geadviseerd, zegt naar het oordeel van de Afdeling niets over zijn objectiviteit of (on)partijdigheid.