Mediation resulteert in vaststellingsovereenkomst, maar maakt geen eind aan taxatie discussie
Tussen [appellanten] enerzijds en de gemeente anderzijds bestond een aantal geschillen over een kavel voor de vestiging van een timmerbedrijf door [appellant 2] en het gebruik van een aan [appellant 3] toebehorend perceel ten behoeve van opslag. Partijen zijn een mediation traject gestart om deze geschillen te beslechten. Dat heeft geresulteerd in een vaststellingsovereenkomst, getekend op 11 juli 2007. Daarin zijn afspraken neergelegd die in de kern zien op verwerving van een kavel op industrieterrein De Beemd en op het gebruik van perceel De Pan te [vestigingsplaats] voor opslag. Ook is als uitgangspunt genoemd dat gestreefd zal worden naar een betere communicatie.
Over de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst zijn opnieuw geschillen ontstaan, waarover eerst de rechtbank Oost-Brabant (in 2013) en daarna het hof (in 2016) hebben geoordeeld. Kort gezegd is het hof tot het oordeel gekomen dat de gemeente zich onvoldoende heeft ingespannen – en er zelfs onwelwillendheid is aan de dag is gelegd – bij de uitvoering van de afspraken. Het hof heeft voor recht verklaard dat de gemeente jegens [appellanten] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen en dat deze voor wat betreft De Pan buitengerechtelijk is ontbonden. Het hof heeft de gemeente voorts veroordeeld tot vergoeding van de ten gevolge van die toerekenbare tekortkoming door [appellanten] geleden schade, welke schade in een schadestaatprocedure nader opgemaakt dient te worden.
De onderhavige procedure is die schadestaatprocedure. De rechtbank heeft slechts een klein gedeelte van de door [appellanten] gevorderde schade toegewezen. Zowel [appellanten] als de gemeente zijn het om uiteenlopende redenen niet eens met dat oordeel. Hoewel het hof komt tot toewijzing van een hoger bedrag, wordt nog steeds het grootste deel van de gevorderde schadevergoeding afgewezen. Het bestaan en de omvang van schade als gevolg van de handelingen van de gemeente is door [appellanten] grotendeels niet voldoende onderbouwd.
Het hof stelt vast dat het bij het vaststellen van de schadevergoeding van [appellanten] gelet op de aard van de in de schadestaat opgenomen posten gebruik zal (moeten) maken van haar bevoegdheid om de schade te begroten ex artikel 6:97 BW. Artikel 6:97 BW bepaalt in aansluiting op artikel 6:74 BW dat de rechter de schade op de wijze begroot die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Bij de begroting van schade is de rechter niet gebonden aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast. Kan de omvang van de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld, dan wordt zij geschat. De rechter heeft op grond van artikel 6:97 BW grote vrijheid bij het begroten van de schade. Die vrijheid kent echter wel zijn beperkingen. Met betrekking tot het bestaan en de omvang van de schade en het causaal verband geldt in beginsel wel gewoon dat, zoals hiervoor al is overwogen, de benadeelde die voldoende gemotiveerd dient te stellen en eventueel te bewijzen.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 20-06/23 inzake Bladel (ECLI:NL:GHSHE:2023:2016)