In een verslag van 11 oktober 2016 heeft de StAB het standpunt ingenomen dat de planologische verandering in perceel V220 voor [appellant] niet heeft geleid tot een verslechtering voor de schadefactoren uitzicht, privacy en gebruikshinder.
Daartoe heeft de StAB uiteengezet dat een deel van de tussen het perceel van [appellant] en perceel V220 gelegen gronden (hierna: de tussenliggende gronden) in de oude situatie voor bedrijfsdoeleinden was bestemd, dat het aldaar was toegestaan een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen met een maximale goothoogte van 5 m en een maximale bouwhoogte van 10 m op te richten en dat, uitgaande van lessenaarsdaken voor de woning en bedrijfsgebouwen, tegen de perceelgrens aan een 10 m hoge muur kon verrijzen, waardoor het uitzicht van [appellant] op het perceel V220 zou worden beperkt.
Voorts heeft de StAB uiteengezet dat een ander deel van de tussenliggende gronden in de oude situatie voor verkeersdoeleinden was bestemd, dat het aldaar was toegestaan een gebouw voor nutsvoorzieningen met een oppervlakte van 25 m² en een bouwhoogte van 3 m op te richten en dat, gezien de breedte van 12,5 m van de bestemmingsstrook, voor de woning van [appellant] een gebouw kon verrijzen van 12,5 m lang, 2 m breed en 3 m hoog, wat voldoende ruimte voor de verkeersweg zou overlaten en het zicht vanuit die woning op perceel V220 zou wegnemen. Dat was weliswaar niet waarschijnlijk, maar niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten, omdat er geen feitelijke, juridische of milieuhygiënische beperkingen waren. Verder was evenmin met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten dat meerdere van dit soort gebouwen zouden zijn opgericht. Deze gebouwen konden op een afstand van ongeveer 12,5 m voor de woning van [appellant] verrijzen. Het was mogelijk om deze gebouwen zo te plaatsen dat het uitzicht vanuit die woning op het perceel V220 grotendeels zou worden weggenomen.
Volgens de StAB was bij een maximale invulling van de in de oude situatie bestaande bebouwingsmogelijkheden een vrij uitzicht vanuit de woning van [appellant] op perceel V220 niet mogelijk. Op de gronden van perceel V220 was het bovendien toegestaan om tot aan de perceelgrens sleufsilo’s op te richten die het uitzicht op de achterliggende landerijen zouden beperken. Het uitzicht op perceel V220 zou onder het oude planologische regime zo goed als onmogelijk kunnen worden gemaakt. Zowel de 10 m hoge muur van het gebouw op de gronden voor bedrijfsdoeleinden als het gebouw met een hoogte van 3 m op de gronden voor verkeersdoeleinden kon het uitzicht van [appellant] op perceel V220 geheel wegnemen.
ABRS 01-08/18 inzake Hoogeveen (ECLI:NL:RVS:2018:2576)
Noot: zie ook ABRS 30-04/14 inzake Veenendaal (ECLI:NL:RVS:2014:1532)
Ten slotte leiden de planologische mogelijkheden onder het nieuwe bestemmingsplan weliswaar tot een toename van de gebruiksintensiteit van dat plangebied, maar deze toename wordt overheerst door de maximale planologische mogelijkheden in het tussengebied