Niet in geschil is dat de schuur op 29 februari 2008 gedeeltelijk is ingestort. In een door [appellant] overgelegde brief van het college van 8 januari 2014 is vermeld dat de gemeente Losser de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed heeft verzocht om de monumentale status van de schuur op te heffen ten behoeve van de sloop van het gebouw. Gelet hierop, en gelet op de bouwvallige staat van de schuur op de peildatum, is niet aannemelijk gemaakt dat het oprichten van een bijgebouw op de strook in de oude situatie wegens de monumentale status van de schuur met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten.
Volgens Tog had de onroerende zaak op de peildatum onder het oude planologische regime een waarde van € 435.000. Deze taxatie is gebaseerd op de veronderstelling dat het in de oude situatie mogelijk was om op de strook een bijgebouw met een maximale bouwhoogte van 14 m op te richten. Tussen partijen is niet in geschil dat deze veronderstelling niet juist is en dat de maximale bouwhoogte van het bijgebouw 8 m was. Zonder nadere motivering, die vooralsnog ontbreekt, moet er rekening mee worden gehouden dat de verlaging van de maximale bouwhoogte van het bijgebouw invloed heeft op de waarde van de onroerende zaak op de peildatum onder het oude planologische regime. Die verlaging leidt voor [appellant] (in ieder geval) tot een planologische verbetering van het uitzicht en de (zon)lichttoetreding in de oude situatie. Het betoog slaagt.
ABRS 29-12/21 inzake Losser (ECLI:NL:RVS:2021:3002)