In het tussenvonnis van 1 mei 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat de bewijslast ter zake op [eisers] c.s. rust. Verder heeft de rechtbank voorshands geoordeeld dat [eisers] c.s. zijn geslaagd in het leveren van dit bewijs. Dit voorshandse oordeel is gebaseerd op de door de rechtbank getrokken tussenconclusie dat [eisers] c.s. enerzijds en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] anderzijds tijdens een gesprek op 3 juni 2022 hebben afgesproken dat [eisers] c.s. de genoemde percelen grond (en een verreiker) kopen voor een bedrag van € 4.150.000,- met een voorschot van € 1 miljoen en dat de overdracht twee tot drie jaar na de ondertekening van de overeenkomst zal plaatsvinden.
De rechtbank heeft [gedaagden] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [eisers] c.s. dat tussen partijen een volwaardige koopovereenkomst tot stand is gekomen. Dat tegenbewijs is door “verkoper” niet geleverd. Dus is er een (mondelinge) koopovereenkomst.
Rechtbank Gelderland 18-06/25 (ECLI:NL:RBGEL:2025:7757)
Noot: verkopers moeten zich realiseren dat ze niet zomaar van een verkoop af kunnen.
Zie ook Rechtbank Midden-Nederland 19-09/25 (ECLI:NL:RBMNE:2025:5034): nakoming van de koopovereenkomst van een bedrijfspand. Toegewezen. Beroep op dwaling en misbruik van omstandigheden slaagt niet.