Onderdeel II klaagt dat de rechtbank ten onrechte [eiser] geen inspraak heeft gegeven bij de benoeming van de deskundigen. Het onderdeel neemt daarbij tot uitgangspunt dat art. 194 lid 2 Rv van toepassing is omdat art. 2 Ow bepaalt dat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op het geding van onteigening van toepassing is, voor zoveel daarvan bij de Onteigeningswet niet is afgeweken; volgens het onderdeel blijkt in geen enkele bepaling van de Onteigeningswet van een dergelijke afwijking.
Art. 32 Ow bepaalt dat de formaliteiten, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorgeschreven omtrent het getuigenverhoor en het bericht van deskundigen, ten deze niet van toepassing zijn. Het onderdeel bepleit, naar de kern genomen, dat de woorden “ten deze” restrictief moeten worden uitgelegd en slechts betrekking hebben op het bijzondere geval voorzien in art. 31 Ow, inhoudende dat de rechter-commissaris ambtshalve te allen tijde personen en deskundigen voor zich kan doen verschijnen voor het verstrekken van inlichtingen. Een dergelijke restrictieve lezing doet echter geen recht aan het eigen karakter van de onteigeningsprocedure, waarvoor specifieke deskundigheid vereist is, en die gericht is op een spoedige afwikkeling. Zoals in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.9 is vermeld, werken de rechtbanken veelal met lijsten van deskundigen die ervaring hebben met de onteigeningsregels, die gespecialiseerd zijn en die in staat zijn snel tot een onafhankelijk en onderbouwd advies te komen. Bij de benoeming van deskundigen putten de rechtbanken uit die lijsten, doorgaans zonder voorafgaand overleg met partijen. Het zou in strijd met het hiervoor genoemde karakter van de onteigeningsprocedure komen wanneer van die staande praktijk zou moeten worden afgeweken doordat in de onteigeningsprocedure omtrent de benoeming van iedere deskundige steeds eerst de zienswijze van de betrokken partijen zou moeten worden verkregen (hetgeen onverlet laat dat partijen desgewenst voorafgaand aan de benoeming opmerkingen kunnen maken). Daarom dient art. 32 Ow aldus te worden begrepen dat de overlegverplichting van art. 194 lid 2 Rv niet van toepassing is op de benoeming van deskundigen in de onteigeningsprocedure.
HR 05-04/13 inzake Sittard-Geleen (LJN: BY8098)
Lezenswaardig is de conclusie van de Advocaat-Generaal op dit punt:
Verder, zoals algemeen bekend is, zijn er vaste commissies van deskundigen waarop rechtbanken voor de benoeming van deskundigen terugvallen. De deskundigheid van de te benoemen deskundigen is daarmee in hoge mate verzekerd. Onder genoemde omstandigheden zal overleg over de te benoemen deskundigen in de meeste gevallen geen toegevoegde waarde hebben. In een enkel geval kan dat anders liggen, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een tegenstrijdig belang bij een deskundige in een bepaalde zaak. In dat enkele geval laat het probleem zich eenvoudig oplossen doordat de deskundige zich terugtrekt hetzij op eigen initiatief, hetzij na een bezwaar van een van de partijen tegen de benoeming.
Noot: René van Hoogmoed van Hoogstate wordt door rechtbanken regelmatig gevraagd om deskundige te zijn bij onteigeningsprocedures.