Schade als gevolg van planologische wijziging die aanleg rondweg mogelijk heeft gemaakt. Geschil over methode van vaststelling van de schade.
Eiseres heeft aangevoerd dat alle keuzes die in de schadeberekening zijn gemaakt, steeds in haar nadeel zijn gemaakt en dat door de opeenstapeling van die keuzes aan eiseres slechts € 42.705,- is toegekend, terwijl bij andere keuzes de tegemoetkoming € 125.812,- zou bedragen. Eiseres heeft daarbij gewezen op de keuze van SAOZ voor 2013 als referentiejaar, het in de beoordeling betrekken van een autonome daling van het verkochte volume van 2%, het in aanmerking nemen van een besparing van de loonkosten van 25% en het bepalen van het normaal maatschappelijk risico op 5%.
SAOZ heeft in de begroting van de inkomensschade een besparing in de personeelskosten van € 3.676,- in aanmerking genomen. Dit is een percentage van 25%.
Eiseres heeft aangevoerd dat er ten onrechte een besparing in de personeelskosten in aanmerking genomen is. Er is sprake van een eenmansbezetting en in geval van een bemand benzinestation is het feitelijk dan ook niet mogelijk om op loonkosten te besparen.
De rechtbank stelt vast dat eiseres dit argument eerder in reactie op het conceptadvies, en later ook in bezwaar tegen het primaire besluit heeft aangevoerd. Een reactie daarop is uitgebleven. Aan het bestreden besluit kleeft dan ook een motiveringsgebrek. Dit gebrek is nadien hersteld
Eiseres heeft erkend dat het aanleggen van een rondweg in beginsel een normale maatschappelijke ontwikkeling is en heeft niet betwist dat de ontwikkeling in dit geval paste in de ruimtelijke structuur van de omgeving en dat de ontwikkeling naar haar aard en omvang ook paste binnen het in een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid. Eiseres heeft tot slot niet betwist dat de aard en omvang van de schade -volgens SAOZ 11%- niet zodanig is, dat daarin aanleiding gevonden had moeten worden om het percentage van 5% naar beneden bij te stellen. De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten om eiseres te volgen in haar standpunt dat het college het normaal maatschappelijk risico op 3% had moeten bepalen. Dat het college het percentage gelet op de beoordelingsruimte op een lager percentage dan 5% had kunnen bepalen, betekent niet dat de keuze van het college om dat niet te doen onaanvaardbaar is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22-03/21 inzake Rucphen (ECLI:NL:RBZWB:2021:1350)