Het nieuwe bestemmingsplan is op 13 maart 2013, als gevolg van een uitspraak van de Afdeling op die dag, onherroepelijk geworden. Uit de tekst van artikel 6.1, vierde lid, van de Wro volgt niet zonder meer dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, die dag de eerste dag van de in die bepaling bedoelde termijn is. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, vierde lid, van de Wro (Kamerstukken II, 2002/03, 28 916, nr. 3, blz. 65) blijkt dat die termijn is gebaseerd op artikel 3:310 van het BW. De vijfjarige verjaringstermijn van dat artikel kan niet eerder een aanvang nemen dan op de dag na die waarop de schadevordering opeisbaar is geworden. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, vierde lid, van de Wro valt niet af te leiden dat de wetgever bij planschade aan dat uitgangspunt heeft willen afdoen. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van een aanvraag om een tegemoetkoming in schade als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan is aangevangen op 14 maart 2013 en dat de aanvragen van [appellant] en anderen tijdig – op de laatste dag van de termijn – bij het college zijn ingediend.’
ABRS 18-03/20 inzake Zundert (ECLI:NL:RVS:2020:792)