Bij de beoordeling van het geschil dient vooropgesteld te worden dat aan het begin van de mondelinge behandeling aan de gemachtigde is gevraagd welke gronden concreet tegen de uitspraak van de Rechtbank worden aangevoerd, en dat aan hem is meegedeeld dat hetgeen voor het overige in de gedingstukken is aangevoerd niet in de beoordeling wordt betrokken. De gemachtigde pleegt (hoger)beroepschriften en nadere stukken (zogenoemde pinpointbrieven) in te dienen waarin slechts algemeen geformuleerde gronden zijn opgenomen, die veelal toepassing missen in de betreffende zaak of zaken.
Aangezien belanghebbende niet eerder dan op 19 april 2022 de beschikking heeft gekregen over het waarderapport, is niet aannemelijk dat belanghebbende reeds vóór het verstrijken van de redelijke termijn op 9 maart 2022 tot het besef is gekomen dat de waarde van de onroerende zaken juist was vastgesteld en dus evenmin dat er vóór 9 maart 2022 een einde is gekomen aan eventuele spanning en frustratie. Het dossier bevat geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat de gemachtigde met zijn handelwijze in de beroepsfase voor een aan belanghebbende te wijten vertraging heeft gezorgd. Een belangrijke oorzaak van de vertraging lijkt te kunnen worden gevonden in de omstandigheid dat de Rechtbank de beroepen bij vereenvoudigde afdoening eerst niet-ontvankelijk heeft verklaard en na daartegen aangetekend verzet, dat gegrond is verklaard, alsnog in behandeling heeft genomen. Er is derhalve in de onderhavige zaken geen sprake van een bijzondere omstandigheid die een verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt.
Gerechtshof Den Haag 04-07/23 inzake Noordwijk (ECLI:NL:GHDHA:2023:1292)