Tussen partijen is niet in geschil dat voor de bouw en de renovatie van de bijgebouwen geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is verleend. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1823) geeft een met succes gedaan beroep op het overgangsrecht voor bouwwerken geen omgevingsvergunning vervangende titel en worden de bouwwerken daardoor ook niet op een andere manier gelegaliseerd. Indien zou worden aangenomen dat de bijgebouwen onder de werking van het overgangsrecht vallen, laat dit onverlet dat daarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. Reeds daarom was het college bevoegd om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de bijgebouwen, met inbegrip van de daarin aanwezige woonvoorzieningen, wegens het ontbreken van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen.
In artikel 59.1 van het geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied” is het overgangsrecht voor bouwwerken geregeld. Daarin is onder c bepaald dat het overgangsrecht niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar die zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan. De rechtbank heeft terecht overwogen dat hieruit volgt dat de gebouwen niet onder het overgangsrecht van het geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied” vallen, aangezien zij in strijd waren met het vorige bestemmingsplan “Landelijk gebied 1994” en niet meer onder het overgangsrecht van dat plan vielen.
ABRS 30-01/19 inzake Soest (ECLI:NL:RVS:2019:251).