De juridische kaders voor eliminatie van de invloed van bestemmingsplannen worden nader uiteengezet.
a) Art. 40c Ow dient terughoudend te worden toegepast (rov. 3.5).
b) De vraag of eliminatie van een door het geldende bestemmingsplan aan het onteigende gegeven bestemming moet plaatsvinden, dient te worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Eliminatie kan niet in abstracto worden voorgeschreven of uitgesloten in bepaalde categorieën van gevallen. (rov. 3.6.2)
c) Voor eliminatie is alleen plaats indien het werk waarvoor wordt onteigend tot stand wordt gebracht voor rekening en risico van rechtspersonen als bedoeld in art. 2:1 lid 1 en 2 BW (‘overheidswerken’) (rov. 3.8.2).
d) De omstandigheid dat de overheid voorbereidingswerkzaamheden uitvoert ten behoeve van een werk waarvoor wordt onteigend, brengt nog niet mee dat dit werk als een overheidswerk dient te worden aangemerkt (rov. 3.8.3).
HR 15-01/16 inzake Zeeland (ECLI:NL:HR:2016:25).
Noot: Bij het vaststellen van de schadeloosstelling ten gevolge van een onteigening is uitgangspunt dat – behoudens de in art. 40d Ow (lees: complex benadering) neergelegde beperkingen – rekening moet worden gehouden met de exploitatie die het geldende bestemmingsplan op het onteigende toelaat. Eliminatie op grond van art. 40c Ow van een in een bestemmingsplan aan het onteigende gegeven bestemming vormt een uitzondering op dit uitgangspunt. Deze uitzondering moet terughoudend worden toegepast. Het ligt niet op de weg van de rechter om hierin een rechtspolitieke keuze te maken.