Planschade horecapand met o.m. inkomensschade en belastingschade

In het advies van Langhout is de omstandigheid dat het gebruik van de horecaonderneming na de inwerkingtreding van het plan nog enige tijd ongestoord kon worden voortgezet, betrokken bij de berekening van de omvang van de inkomensschade, hetgeen aansluit bij het in de rechtspraak van de Afdeling geformuleerde uitgangspunt (vergelijk de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582). Nog 4 jaar “voortgezet gebruik” met vervolgens een factor 4,5. (voor gebruiker –huurder?–).

Toegenomen concurrentie: geen grondslag voor te vergoeden planschade.

Het effect van de verminderde zichtbaarheid is beperkt omdat de horeca in het centrum van Duiven voornamelijk door bezoekers uit de directe omgeving wordt bezocht en die bezoekers bekend zijn met de bestaande ondernemingen.

Het normale maatschappelijke risico is in het advies bepaald op 8%. In verweer heeft het college echter gesteld dat een normaal maatschappelijk risico van 4% moet worden gehanteerd. Ter zitting hebben APO Zevenaar B.V. en [appellant] te kennen gegeven dat zij zich met dit percentage kunnen verenigen. Nu het college zich hiermee evenwel op een ander standpunt stelt dan in het bestreden besluit en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is vastgesteld, zodat dit betoog slaagt.

Wat betreft de vraag of belastingschade voor vergoeding in aanmerking komt, is de Afdeling van oordeel dat deze vraag bij een verzoek om planschade, net als bij een verzoek om nadeelcompensatie, bevestigend beantwoord moet worden als dergelijke schade rechtstreeks een gevolg is van het desbetreffende schadeveroorzakende besluit (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 3 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL1791). Bij de vaststelling van de op grond van artikel 6.1 van de Wro voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade in de vorm van inkomensderving dient ook met fiscale voor- en nadelen rekening te worden gehouden. Daarbij dienen deze voor- en nadelen in onderling verband te worden bezien en in rekening te worden gebracht. Hieruit volgt dat “belastingschade” niet zozeer een afzonderlijke schadesoort is, maar een bij de vaststelling van de volgens artikel 6.1 van de Wro voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade in de vorm van inkomensderving in aanmerking te nemen nadeel.

Ter zitting is door de deskundige te kennen gegeven dat niet uitgesloten kan worden dat in dit geval sprake zou kunnen zijn van belastingschade omdat mogelijk extra inkomstenbelasting wordt geheven als gevolg van het in één keer uitkeren van de tegemoetkoming. Het had daarom op de weg van het college gelegen om deze schadepost, nu de hoogte er van nog niet kan worden vastgesteld, als een pro memorie post in het bestreden besluit op te nemen. Het betoog slaagt.

Alsnog beoordelen waardevermindering pand, als gevolg mindere exploitatie mogelijkheden.

ABRS 03-02/21 inzake Duiven (ECLI:NL:RVS:2021:207)