Hoogspanningsverbinding Heerhugowaard: gedoogplicht Belemmeringenwet Privaatrecht

Stelling grondeigenaren: de minnelijke onderhandelingen waren gebaseerd op standaard overeenkomsten TenneT bij vestiging opstalrecht en dat betekent een andere rechtsverhouding dan te bereiken is met opleggen gedoogplicht; aldus minnelijk geen inspanning gelijk aan de uitkomst van een gedoogplicht. En dat had, naar analogie van het onteigeningsrecht, wel gemoeten.

Naar het oordeel van de Afdeling mocht de minister zich op het standpunt stellen dat Tennet een serieuze en redelijke poging heeft ondernomen om met [appellante] en anderen langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen. Daarbij neemt zij het volgende in aanmerking. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen rechtsregel voorschrijft dat in de onderhandelingen over de vestiging van een recht van opstal gestreefd moet worden naar een resultaat dat gelijk is aan of vergelijkbaar is met een rechtsverhouding die ontstaat in het geval een gedoogplichtbeschikking van kracht wordt.

De door [appellante] en anderen gemaakte vergelijking met het onteigeningsrecht gaat onder meer niet op, omdat in dat kader het bedrag aan schadevergoeding in één keer wordt vastgesteld, terwijl in het kader van de BP schadevergoeding wordt vastgesteld telkens wanneer van concrete schade is gebleken.

ABRS 14-03/18 inzake TenneT (ECLI:NL:RVS:2018:833)

Noot 1: deze toetsing van de Afdeling maakt dat grondeigenaren wegen dat onteigend worden minder erg is dan het opgelegd krijgen van gedoogplicht, zeker ook vanuit de discussie of bij opleggen gedoogplicht niet een volledige schadevergoeding geëist kan worden, anders dan bij onteigening. Zie onze pagina bijzondere taxaties voor relevante rechtspraak op dit onderdeel.

Noot 2 de Afdeling verwerpt de stelling van de grondeigenaren dat uit logboeken van TenneT weliswaar de frequentie en inhoud van hun contact in het kader van minnelijk overleg blijkt, maar dat die logboekinformatie onvoldoende is om te kunnen vaststellen of TenneT bij de onderhandelingen geen pressie heeft uitgeoefend en met hun belangen rekening heeft gehouden. Die stelling van de grondeigenaren valt overigens wel te begrijpen als enkel de frequentie van de overleg momenten het beoordelingskader vormt en niet de inhoud van de besprekingen.