De Afdeling heeft in de tussenuitspraak (ECLI:NL:RVS:2019:3387) geoordeeld dat het college ten onrechte de bouwhoogte van het gebouw zoals toegestaan op grond van het overgangsrecht van het voor de peildatum geldende bestemmingsplan “WG-Oost” bij de planvergelijking heeft betrokken.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen moet een in een bestemmingsplan opgenomen vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheid bij de maximale invulling van dat bestemmingsplan buiten beschouwing worden gelaten (overzichtsuitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582). Dit aspect is daarmee terecht niet in de planvergelijking betrokken. Volgens het advies van de SAOZ is een deel van de schade voorzienbaar omdat de ruimtelijke gevolgen van het ten tijde van de aankoop van de woning geldende planologische regime voor een deel overeen kwamen met de ruimtelijke gevolgen van het bestemmingsplan “How to meet an Angel”. In het betoog van [appellanten] zijn geen concrete aanknopingspunten te vinden om aan de juistheid of volledigheid van dit onderdeel van het advies te twijfelen. De SAOZ is er in het advies terecht van uitgegaan dat bij de vraag naar voorzienbaarheid van planologisch nadeel de planologische situatie ten tijde van de aankoop voorop staat. De SAOZ heeft in dit kader verder terecht gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2654. Van een redelijk denkend en handelend koper mag worden verwacht dat hij de bestaande planologische mogelijkheden in het plangebied betrekt in zijn overwegingen tot aankoop van de woning en de daarvoor te betalen prijs. Voor zover [appellanten] dat niet hebben gedaan, doet dat niet af aan de omstandigheid dat ten tijde van de aankoop het bestemmingsplan een gebouw met een bouwhoogte van 16 meter met 5 bouwlagen toeliet, zodat de schade, bestaande uit een waardevermindering van de woning, in zoverre voorzienbaar was en voor hun rekening dient te worden gelaten. Dat de gemeente nadien de maximaal toegestane bouwhoogte heeft verlaagd naar 12 meter en, zoals [appellanten] betogen, het voornemen heeft bevestigd dat het gebouw zal worden gesloopt, is niet relevant voor de vraag naar voorzienbaarheid aangezien daarvoor alleen de situatie ten tijde van de aankoop van belang is. Uit de uitspraak van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2109 volgt dat in een geval, waarin is geconcludeerd dat de planologische ontwikkeling gedeeltelijk voorzienbaar was, voor de beantwoording van de vraag of de schade geheel of gedeeltelijk binnen het normaal maatschappelijk risico valt, dient te worden uitgegaan van het schadebedrag dat resteert na aftrek van dat deel van de schade dat voorzienbaar was ten tijde van de aankoop.
ABRS 11-03/20 inzake Amsterdam (ECLI:NL:RVS:2020:728)
Noot; terzake van voorzienbaarheid van schade geldt dat ten tijde van de aankoop niet de schadeveroorzakende ontwikkeling concreet voorzienbaar behoeft te zijn geweest. Het kan ook een andere planologische mogelijk ontwikkeling zijn, waarmee belanghebbende bij zijn destijds betaalde koopsom rekening kon houden. Indien ten tijde van de aankoop een andere ontwikkeling voorzienbaar was dan de uiteindelijk gerealiseerde ontwikkeling, dient die verwezenlijkte ontwikkeling te worden vergeleken met ten tijde van de aankoop kenbare ontwikkeling.