Herstel in natura: einddatum definitief herstel opnemen is essentieel

De voorgeschiedenis:

De StAB heeft geadviseerd aan Kikiki een tegemoetkoming in planschade van € 30.760,00 en aan Peer een tegemoetkoming in planschade van € 29.680,00 toe te kennen. De rechtbank heeft deze adviezen van de StAB gevolgd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het college de mogelijkheid te bieden de schade anderszins te verzekeren door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan voor de gronden rondom het kantoorpand, waarom het college in zijn zienswijze op het StAB-verslag had gevraagd. De rechtbank achtte dat verzoek van het college onvoldoende concreet.

De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat daarvan uitgaande het voor de hand had gelegen het college te vragen waaruit de compensatie in natura precies zou bestaan en binnen welke termijn deze compensatie aan Kikiki en Peer wordt gegeven. Vervolgens had de rechtbank moeten beoordelen of de geleden planschade door de geboden compensatie in natura anderszins is verzekerd en of de termijn waarbinnen de compensatie in natura zou worden gegeven in dit geval redelijk is.

De Afdeling heeft het college opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Bij dat besluit kan het college de door de rechtbank vastgestelde tegemoetkomingen in planschade, vermeerderd met de wettelijke rente, aan Kikiki en Peer toekennen. In plaats daarvan kan het college bij het nieuwe besluit bepalen dat planschade in natura wordt gecompenseerd, waarbij het college concreet aangeeft waaruit de compensatie in natura bestaat en binnen welke termijn deze compensatie aan Kikiki en Peer wordt gegeven, mits het college daarbij bepaalt dat indien de compensatie in natura niet binnen de in het besluit vermelde termijn is gegeven het college de door de rechtbank vastgestelde tegemoetkomingen in planschade, vermeerderd met de wettelijke rente, aan Kikiki en Peer zal betalen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 28 september 2016, onder 5.41 kan tegemoetkoming in planschade in voorkomende gevallen bestaan uit compensatie in natura, in welk geval schadevergoeding in geld achterwege kan blijven. De voorkeur van degene die schade lijdt voor een bepaalde wijze van compenseren is daarbij niet doorslaggevend. Het bestuursorgaan mag bij het tegemoetkomen in de schade uitgaan van de wijze van compenseren die de laagste kosten met zich brengt.

Naar het oordeel van de Afdeling betekent dit dat het college de tegemoetkoming in de vorm van compensatie in natura onder meer afhankelijk heeft gesteld van de toekomstige, onzekere gebeurtenis dat het nieuwe bestemmingsplan, na vaststelling, ook onherroepelijk wordt. Het college heeft de onzekerheid over de duur en uitkomst van die procedure ten onrechte niet ondervangen door in de besluiten op te nemen dat uitbetaling van de in de besluiten bedoelde bedragen zal plaatsvinden, indien het nieuwe bestemmingsplan, waarbij compensatie in natura wordt geboden, op een in de besluiten bepaalde datum niet onherroepelijk is. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018, onder 7.3 .

Het betoog slaagt.

De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Dit betekent dat het college geen nieuwe besluiten op de door Kikiki en Peer gemaakte bezwaren hoeft te nemen.

Het ontwerp van het bestemmingsplan “2e herziening Centrumgebied Waalwijk”, waarbij de compensatie in natura wordt geboden, is door publicatie op 7 november 2018 in procedure gebracht. Ter zitting heeft het college meegedeeld dat tegen deze herziening één zienswijze is ingediend en dat het ontwerpbestemmingsplan inmiddels voor besluitvorming aan de gemeenteraad is gezonden. Kikiki en Peer deelden mee dat zij geen zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan hebben ingediend.

Gezien het voorgaande en gelet op de wettelijke termijn voor de vaststelling van een ontwerpbestemmingsplan dat ter inzage heeft gelegen en de wettelijke termijnen voor het instellen en de behandeling van een beroep tegen de herziening, zal de Afdeling bepalen dat het college aan Kikiki een tegemoetkoming in planschade moet betalen van € 30.760,00 en aan Peer een tegemoetkoming in planschade moet betalen van € 29.680,00, indien het bestemmingsplan “2e herziening Centrum Waalwijk” op 1 mei 2020 niet onherroepelijk is. De Afdeling zal verder bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de besluiten van het college van 6 maart 2018.

ABRS 27-02/19 inzake Waalwijk (ECLI:NL:RVS:2019:615)

Noot: ABRS 14-11/18 inzake Valkenswaard (ECLI:NL:RVS:2018:3661) Naar het oordeel van de Afdeling betekent dit dat het college de tegemoetkoming in de vorm van compensatie in natura onder meer afhankelijk heeft gesteld van de toekomstige, onzekere gebeurtenis dat het nieuwe bestemmingsplan, na vaststelling, ook onherroepelijk wordt. Het college heeft de onzekerheid over de duur en uitkomst van die procedure ten onrechte niet ondervangen door in het besluit op te nemen dat uitbetaling van het in het besluit vermelde bedrag na een in het besluit vastgestelde datum zal plaatsvinden, indien het nieuwe bestemmingsplan, waarbij compensatie in natura wordt geboden, op deze datum niet onherroepelijk is.

In de overzichtsuitspraak van ABRS 28-09/16 inzake Zutphen (ECLI:NL:RVS:2016:2582) onder 5.41 tot en met 5.47 heeft de Afdeling duidelijk aangegeven welke randvoorwaarden er gelden voor dit herstel in natura. Gemeente heeft daar schijnbaar onvoldoende kennis van genomen.