Grondspeculatie en onderzoeksplicht

In eerste aanleg heeft [X] Beheer (dat is de koper van deze “lauwe” gronden) gesteld dat de drie verkochte percelen door verkoper ARMA zijn aangeprezen als hoogwaardige locaties met een uitstekende potentie om te worden ontwikkeld tot woningbouwlocatie of bedrijventerrein, terwijl het in werkelijkheid gaat om landbouwgrond zonder bijzondere potentie.

Het hof stelt voorop dat [X] Beheer geen consument is, maar de persoonlijke holding van een ervaren en kennelijk succesvolle ondernemer. Daarbij komt dat [X] (Beheer) werd bijgestaan door een financieel adviseur, [Y] , wiens zoon bovendien bij ARMA werkzaam was als verkoopmedewerker. Deze feiten en omstandigheden hebben hun weerslag op de mogelijkheid voor [X] Beheer om een succesvol beroep op dwaling te doen, met name waar het gaat om de interpretatie van door ARMA gedane mededelingen en de noodzaak van verdergaande waarschuwingen. Uit al de stukken tezamen is duidelijk kenbaar dat de percelen ten tijde van de verkoop de bestemming landbouwgrond hadden en dat ARMA weliswaar goede kansen zag op een bestemmingswijziging naar woningen of bedrijfsterreinen, maar dat die niet kon worden gegarandeerd. Het moet dan ook glashelder zijn geweest, zeker gelet op hetgeen hiervoor over de eigen en meegebrachte deskundigheid van [X] Beheer is overwogen, dat de strekking van de koopovereenkomsten was om op die onzekere, maar verhoopte bestemmingswijziging te speculeren.

Gerechtshof Amsterdam 23-03/22 inzake verkoper de twaalf provinciën – ARMA (ECLI:NL:GHAMS:2022:871)

Noot: het hangt af van de omstandigheden van het geval. Hier was sprake van een goed geïnformeerde koper. Anders was het in de eerder op onze website geplaatste situatie van  Hof Amsterdam 21-01/20 inzake Groza en Aktua Vastgoed (ECLI:NL:GHAMS:2020:85). Interessant is het artikel in LTB januari 2020: Maatschappelijke Ondermijning door versnipperd grondeigendom.