Zoals de Rechtbank in haar door belanghebbende bestreden uitspraak terecht heeft overwogen is voor het antwoord op de vraag of het grasperceel kan worden aangemerkt als een aanhorigheid van de woning van belang of de grond ten tijde van de verkrijging naar objectieve maatstaven behoort bij de woning, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is (zie ook Hoge Raad 16 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5412). Niet relevant is of de verkrijger subjectief het inzicht heeft of de bedoeling heeft dat die zaak, in casu het perceel grasland, daaraan voldoet of zal voldoen, bijvoorbeeld door het oogmerk om na de verkrijging een tuin aan te leggen.
Uit hetgeen is vastgesteld volgt dat niet aannemelijk is dat het perceel grasland ten tijde van de levering aan belanghebbende door de verkoper ( [F] ) feitelijk bij de verkoper in gebruik was.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat dit meebrengt dat het gebruik van het perceel optisch logischer aansluit bij het gebruik van het aangrenzende perceel grasland van [G] dan bij het gebruik als tuingrond bij de woning, en dat – zo ten tijde van de verkrijging van de woning en het perceel grasland de haag al was verwijderd – zulks niet voert tot de conclusie dat het grasland dienstbaar was aan de woning of zo beschouwd kon worden.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 03-11/20 (ECLI:NL:GHARL:2020:9068)
Noot: Dus 6%, maar dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.