Wijziging motelcomplex naar agrarisch.
Het college heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank dat de Omgevingsverordening 2009 geen voorzienbaarheid schept. Dit betekent dat dit oordeel van de rechtbank voor juist wordt gehouden. In hoger beroep is in geschil of op grond van artikel 4.27 van de Omgevingsverordening 2011 de planologische wijziging voor Vlamovensteenfabriek voorzienbaar was. De Afdeling is van oordeel dat dit niet het geval is. Zij zal dit oordeel hierna toelichten.
Artikel 4.27 van de Omgevingsverordening 2011 luidt: “Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuw ruimtebeslag ten behoeve van, noch in nieuwvestiging van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zoals wonen, niet-agrarische bedrijven, dienstverlening, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, voorzieningen voor recreatie, anders dan extensieve recreatie.”
De Afdeling stelt vast dat de begrippen ‘nieuw ruimtebeslag’ en ‘nieuwvestiging’ niet zijn gedefinieerd in de Omgevingsverordening 2011. Ook volgt uit de toelichting van de Omgevingsverordening niet wat onder deze begrippen moet worden verstaan. In haar uitspraak van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2734, heeft de Afdeling geoordeeld dat onder het begrip nieuwvestiging uit artikel 4.18 van de Omgevingsverordening 2009 – dat ziet op intensieve veehouderij – zoals vastgesteld door Provinciale Staten van Groningen in 2014, moet worden verstaan ‘het planologisch mogelijk maken van een intensieve veehouderij, welke niet was toegestaan op grond van het voorgaande planologische regime’. Naar het oordeel van de Afdeling moeten begrippen binnen dezelfde regeling op een gelijke wijze worden uitgelegd. Dit betekent dat onder (het verbod van) nieuwvestiging als bedoeld in artikel 4.27 moet worden verstaan dat het nieuwe bestemmingsplan niet voorziet in het planologisch mogelijk maken van niet-functioneel aan het buitengebied verbonden functies, welke niet al waren toegestaan op grond van het voorgaande planologische regime. Tegen deze achtergrond moet het begrip ‘nieuw ruimtebeslag’ zo worden uitgelegd dat sprake is van nieuw ruimtebeslag als het nieuwe bestemmingsplan een dergelijke ontwikkeling planologisch mogelijk maakt die niet mogelijk was onder het oude bestemmingsplan. De tekst van de omgevingsverordening biedt geen aanknopingspunten voor de uitleg zoals de rechtbank deze heeft gegeven. Deze uitleg zou betekenen dat bij het positief bestemmen van een illegaal aanwezige, niet aan het buitengebied gebonden functie, geen sprake zou zijn van nieuwvestiging. Bij het opnieuw bestemmen van onbenutte planologische mogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan zou dan wel sprake zijn van nieuwvestiging. Dit kan niet de bedoeling van het provinciebestuur zijn geweest.
Bovenstaande brengt met zich dat artikel 4.27 van de Omgevingsverordening 2011 de gemeenteraad niet verplicht om bestaande, nog onbenutte, planologisch mogelijkheden op gronden te wijzigen in functioneel aan het buitengebied gebonden functies. Vlamovensteenfabriek had er als redelijk denkend en handelend eigenaar op grond van de Omgevingsverordening 2011 dus geen rekening mee hoeven te houden dat de bestemming ‘motel, congres en sportcentrum’ op haar gronden zou verdwijnen. Daarom kan Vlamovensteenfabriek geen passieve risicoaanvaarding worden tegengeworpen. (onderstreping HS). Het betoog slaagt.
ABRS 25-06/25 inzake Midden-Groningen/Van der Valk (ECLI:NL:RVS:2025:2845)
Noot: in deze uitspraak is duidelijk aangegeven wat de context is om voorzienbaarheid te beoordelen.