Wel concreet beleidsvoornemen, maar analyse daarvan leidt tot conclusie dat onderhavige planologische mutatie niet te voorzien was.
Niet is in geschil dat de ontwikkelingsvisie een concreet beleidsvoornemen is. [wederpartij] kon en hoefde op grond van deze tekst en kaarten ten tijde van de koop van het perceel, dat in de kern Oosteinde is gelegen, geen rekening te houden met de kans dat de planologische situatie op de gronden ten noorden van het perceel in de lintbebouwing in voor hem ongunstige zin zou veranderen. Ten tijde van de koop van het perceel was een woning op deze gronden gelegen, zodat niet kan worden gesproken van een open gebied dat kon worden ingevuld als bedoeld in de ontwikkelingsvisie. Gezien de in die visie gegeven gestructureerde opzet van de uitbreiding van woningbouw in de gemeente Aalsmeer, wordt het college niet gevolgd in zijn uitleg dat de daarin voorziene invulling van open gebieden tussen de huidige woonbebouwing mede betrekking heeft op gebieden die na de vaststelling van de ontwikkelingsvisie door een latere ontwikkeling openvallen.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de ontwikkelingsvisie niet kan worden afgeleid dat de destijds nog bestaande woning op de ten noorden van het perceel gelegen gronden zou worden gesloopt en dat daar in de erfgrens over de lengte van het perceel bebouwing tot een hoogte van maximaal 16,5 m in de lintbebouwing zou kunnen worden opgericht. Ook is van belang dat die bebouwing wezenlijk afwijkt van de tot dan toe bestaande lintbebouwing met vrijstaande woningen en grote tuinen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de planologische wijziging op de gronden ten noorden van het perceel voor [wederpartij] ten tijde van de koop niet voorzienbaar was.
ABRS 20-07/16 inzake Aalsmeer (ECLI:NL:RVS:2016:2046).
Noot: Deze interpretatie stelt wel zware eisen aan de weging van een redelijk handelend koper terzake van het criterium:
Of er voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zal veranderen; immers alsdan wordt de koper geacht de verwezenlijking van de aldus voorzienbare ongunstige planologische ontwikkeling te hebben betrokken bij het overeenkomen van de koopprijs.