De Afdeling acht het op basis van hetgeen ter zitting is besproken mogelijk het geschil tussen [appellant] en het college tot een einde te brengen en wel door de rechtsgevolgen van het besluit van 20 november 2018 in stand te laten. Hiertoe overweegt de Afdeling als volgt. In het planschaderecht is niet de feitelijke situatie, maar de planologische situatie van belang.
De vraag is of de mogelijkheden die het nieuwe planologische regime, het vrijstellingsbesluit dat op 28 april 2009 is verleend, biedt voor [appellant] nadeliger zijn dan de mogelijkheden die het oude planologische regime, het bestemmingsplan “Bestemmingsplan art 30 WRO herziening buitengebied 1998”, bood. Onder het oude planologische regime kon, zoals de Afdeling in de tussenuitspraak heeft vastgesteld, op het perceel dat tegenover het perceel van [appellant] ligt op de plaats van de met de vrijstelling mogelijk gemaakte burgerwoning een bedrijfswoning worden gerealiseerd. Onder het nieuwe regime kan op dit perceel een burgerwoning worden gerealiseerd. Zoals het college ter zitting terecht naar voren heeft gebracht, geldt er voor bedrijfswoningen van derden in een geval als dit geen andere geluidsnormering dan voor burgerwoningen. Aangezien onder het oude planologische regime op het perceel tegenover dat van [appellant] een bedrijfswoning kon worden gerealiseerd, had ook onder het oude planologische regime een milieuvergunning die vergelijkbaar is met de op 27 oktober 2011 aan [appellant] verleende milieuvergunning verleend kunnen worden. Het nadeel dat [appellant] ondervindt heeft naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen planologische oorzaak.
ABRS 01-05/19 inzake Weert (ECLI:NL:RVS:2019:1411)