De rechtbank heeft [appellante] ten onrechte tegengeworpen dat zij tijdens de zogenoemde benuttingsperiode geen concrete pogingen heeft ondernomen om de voorheen onder het bestemmingsplan “Silodam” bestaande horecafunctie te benutten. In dat verband neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellante] de bedrijfsruimte op de tweede etage van het pand aan [locatie] te Amsterdam van 1 april 2005 tot 31 maart 2015 heeft verhuurd aan Appoint. Op het moment dat [appellante] met Appoint de huurovereenkomst sloot, was niet te voorzien dat de bedrijfsruimte in de toekomst niet meer voor horecafuncties gebruikt zou kunnen worden. Omdat de huurovereenkomst tot 31 maart 2015 duurde, kon [appellante] gedurende de benuttingsperiode niet vrijelijk over deze bedrijfsruimte beschikken. Daargelaten of met de realisatie van de horecafunctie planschade was voorkomen, was [appellante] ook feitelijk niet in staat de huurder te verplichten om de onder het bestemmingsplan “Silodam” bestaande horecafunctie te realiseren. Gelet op het voorgaande en artikel 6.3, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening, heeft het college aan zijn besluitvorming ten onrechte het standpunt ten grondslag gelegd dat [appellante] het risico dat de horecafunctie onder het bestemmingsplan “Silodam” zou komen te vervallen, passief heeft aanvaard. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3005.)
ABRS 26-09/18 inzake Amsterdam (ECLI:NL:RVS:2018:3133).
Noot: vergelijk genoemde rechtspraak uit 2014 inzake erfpacht.
Pijnacker-Nootdorp; recht van erfpacht en opstal = bloot eigenaar kon niet vrijelijk beschikken = geen voorzienbaarheid BR 2014 bl. 647 + noot Van Heijst
Het vervolg = hoog NMR: ABRS 11-01/17 inzake Pijnacker-Nootdorp (ECLI:NL:RVS:2017:18).