Vanwege een voorgenomen bestemmingsplanwijziging was eiseres (lees: de “onteigende”) genoodzaakt haar bedrijf te verplaatsen. Ter voorkoming van een onteigening zijn eiseres en de gemeente een overeenkomst aangegaan waarbij de gemeente de grond en de opstallen van eiseres heeft gekocht en aan eiseres een vergoeding heeft toegekend als bijdrage in de door eiseres te plegen investeringen wegens het verplaatsen van haar bedrijf. In geschil is of over de schadeloosstelling omzetbelasting verschuldigd is.
De rechtbank oordeelt dat de gemeente heeft gehandeld in het algemeen belang en eiseres noch aan de gemeente, noch aan enige andere identificeerbare verbruiker een identificeerbaar voordeel heeft verstrekt, waarvoor de schadeloosstelling de vergoeding zou kunnen vormen. Verder is het bedrag van de schadeloosstelling niet bepaald door de reële waarde van de door verweerder gestelde dienst van de bedrijfsverplaatsing, maar in hoofdzaak door de na de verplaatsing te maken kosten, zodat een rechtstreeks verband tussen de vergoeding en die dienst ontbreekt. Over de schadeloosstelling is eiseres dus geen omzetbelasting verschuldigd.
Rechtbank Den Haag 05-11/15 inzake inspecteur Belastingdienst (ECLI:NL:RBDHA:2015:13073).
Noot: BTW in onteigeningszaken blijft de gemoederen bezig houden, zoals bijvoorbeeld de vraag of BTW over deskundigenkosten voor de onteigende verrekenbaar is; zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant: onteigeningsvonnis 09-07/14 (ECLI:NL:RBZWB:2014:465).