Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet WOZ (hierna: de uitvoeringsregeling) wordt bij het bepalen van de waarde buiten aanmerking gelaten de ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, voor zover die niet de ondergrond vormt van gebouwde eigendommen (hierna: de cultuurgrondvrijstelling).
Eiser heeft gesteld dat het gras rond en achter de boerderij wordt begraasd door 25 tot 40 schapen en dat de gedurende de winter uit die schapen geboren lammeren zijn bedoeld voor de handel. Eiser heeft voorts gesteld dat de schapen als functie hebben het gras kort te houden. Eiser heeft ten slotte gesteld dat hij de kosten van onder meer voer in aftrek brengt bij zijn opgave voor de inkomstenbelasting.
De rechtbank overweegt dat de cultuurgrondvrijstelling op grond van de uitvoeringsregeling eerst dan kan worden verleend indien sprake is van bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond (vgl. onder andere HR 30 januari 1980, ECLI:NL:HR:1980:AX0070). Eiser, op wie de bewijslast rust, heeft naar het oordeel van de rechtbank met zijn hiervoor weergegeven stellingen, waaraan geen enkele onderbouwing is gegeven, niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. Verweerder heeft derhalve de cultuurgrondvrijstelling terecht niet toegepast.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan, naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de vastgestelde waarde in een onjuiste verhouding staat tot de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten.
Rechtbank Noord-Holland 20-10/20 inzake heffingsambtenaar Medemblik (ECLI:NL:RBNHO:2020:8001)