Artikel 7:311 BW omschrijft pacht als de overeenkomst waarbij de ene partij, de verpachter, zich verbindt aan de andere partij, de pachter, om een onroerende zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken ter uitoefening van de landbouw en de pachter zich verbindt tot een tegenprestatie. Niet van belang is of partijen ook de bedoeling hadden om de overeenkomst onder de regeling van pacht te laten vallen. Dat een overeenkomst niet schriftelijk is vastgelegd, betekent ook niet dat er geen sprake kan zijn van pacht. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van een pachtovereenkomst.
Vast staat dat (de ouders van) [gedaagde] c.s. onroerende zaken in gebruik hebben verstrekt aan [eiser sub 1] Er is een overeenkomst gesloten. Dat is mondeling gebeurd. De afspraken die partijen hebben gemaakt zijn (ook achteraf) niet schriftelijk vastgelegd. Verder is tussen partijen niet in geschil dat [eiser sub 1] een vergoeding betaalt voor het gebruik van de percelen en dat hij op de percelen landbouw uitoefent. [eiser sub 1] teelt op de percelen namelijk voedergewassen, onder andere aardappelen en mais. De discussie van partijen spitst zich toe op de vraag of de landbouw bedrijfsmatig wordt uitgevoerd. Dat dit een vereiste is voor pacht, volgt uit artikel 7:312 BW.
Het hiervoor overwogene, in onderlinge samenhang beschouwd, leidt tot het oordeel van de pachtkamer dat er bij de exploitatie van het gepachte geen sprake is van een zodanig complex van economische activiteiten, gericht op winst door de uitoefening van landbouw, dat dit als bedrijfsmatige akkerbouw kan worden gekwalificeerd. De tussen partijen bestaande overeenkomst kan daarom niet als pachtovereenkomst worden aangemerkt. De gevorderde schriftelijke vastlegging van de pachtovereenkomst zal worden afgewezen.
Rechtbank Overijssel 21-03/23 (ECLI:NL:RBOVE:2023:1208)
Noot: Naar vaste rechtspraak van het pachthof (ECLI:NL:GHARN:2009:BI4361) veronderstelt een bedrijfsmatige exploitatie van het gepachte dat sprake is van een complex van economische activiteiten, gericht op winst door uitoefening van de landbouw. Voor de vraag of daarvan sprake is, zijn de navolgende gezichtspunten in het bijzonder van belang:
- de omvang van het bedrijf en de onderlinge samenhang tussen de diverse bedrijfsactiviteiten;
- de vraag of de voor toekomstige winstkansen noodzakelijke investeringen plaatsvinden;
- het redelijkerwijs te verwachten ondernemingsrendement;
- de vraag of de gebruiker een hoofdfunctie buiten de landbouw heeft.
Deze gezichtspunten moeten in onderlinge samenhang worden beschouwd, met inachtneming van de overige omstandigheden van het geval.