Artikel 5:24 Waterwet: dit oude recht is hier van toepassing.
De voorzieningenrechter stelt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat het waterschap op 21 september 2021 het projectplan heeft vastgesteld en op 30 september 2021 heeft bekendgemaakt door publicatie in het Waterschapsblad 2021, 12051. Van 30 september 2021 tot 11 november 2021 heeft het projectplan ter inzage gelegen. Eisers hebben tegen dit projectplan geen beroep ingesteld. Dit betekent dat het plan onherroepelijk is geworden.
Dat projectplan kan dus inhoudelijk geen onderwerp zijn van deze procedure hoe graag eisers dat ook willen en dat betekent ook dat het waterschap in de onderhavige procedure (over de gedoogplicht) niet hoeft aan te tonen dat de uitvoering van het project nut heeft en niet tot schade zal leiden.
Artikel 5.24, eerste lid, Waterwet bepaalt dat het waterschap een gedoogplicht kan opleggen voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een waterstaatswerk, als dit redelijkerwijs nodig is en onteigening niet in het belang van rechthebbenden is.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het waterschap op bladzijde 2 onder IV (“Te gedogen werkzaamheden”) van het primaire besluit van 16 januari 2024 voldoende aannemelijk gemaakt dat de werkzaamheden nodig zijn voor de uitvoering van het project en dat het waterschap voor deze werkzaamheden delen van de percelen van eiser nodig heeft. Ook staat vast dat onteigening niet in het belang van eisers is, omdat voor de werkzaamheden slechts tijdelijk gebruik wordt gemaakt van deze percelen. Bovendien is slechts een beperkt deel van de perceelsoppervlakte benodigd voor het inrichten van onder meer een werkterrein, een rijstrook en voor de opslag van materialen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het waterschap op goede gronden besloten een gedoogplicht op te leggen.
De voorzieningenrechter merkt nog op dat op grond van artikel 7.14 van de Waterwet degenen die als gevolg van de gedoogplicht schade lijden bij het waterschap verzoeken om een schadevergoeding bij het waterschap kunnen indienen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het waterschap reeds een schadeloosstelling aan de huidige rechthebbenden heeft aangeboden en dat het waterschap ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn tot betaling van een hoger bedrag aan schadeloosstelling als mocht blijken dat de werkelijke schade als gevolg van het moeten gedogen van het gebruik van de grond hoger is.
Het beroep wordt ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, af. Dat betekent dat eisers de uitvoering van de tijdelijke werkzaamheden op hun percelen dienen te gedogen.
Rechtbank Overijssel 13-09/24 inzake waterschap Vechtstromen (ECLI:NL:RBOVE:2024:4770)