Gedoogplicht ondergrondse 150 kV-verbinding

Appellant (de grondeigenaar door wiens perceel de leiding komt)  vindt dat geen sprake is geweest van een serieuze en redelijke poging om langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen. Verder vindt [appellant] dat de regeling voor toekomstschade bij een overeenkomst niet ongunstiger mag zijn dan bij de gedoogplicht en dat TenneT niet in een brief maar in de overeenkomst moet opnemen dat geen commercieel medegebruik zal plaatsvinden.

  1. [appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan zijn stelling dat hij bereid is tot het sluiten van een overeenkomst voor bepaalde duur met stilzwijgende verlenging, als blijkt dat de hoogspanningsleiding nog steeds voor hetzelfde doel in gebruik is. ABRS: [appellant] stelt dat de rechtbank ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan zijn stelling dat hij bereid is tot het sluiten van een overeenkomst voor bepaalde duur met stilzwijgende verlenging, als blijkt dat de hoogspanningsleiding nog steeds voor hetzelfde doel in gebruik is. De omstandigheid dat LTO Nederland zijn instemming met de standaardovereenkomst heeft ingetrokken, maakt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet dat de voorwaarden uit de door TenneT gehanteerde overeenkomst op voorhand onredelijk zijn. TenneT heeft op de zitting toegelicht dat zij, gelet op administratieve lasten, in beginsel niet afwijkt van haar standaardovereenkomst. De minister heeft op de zitting toegelicht dat als hij de standaardovereenkomst een redelijk voorstel vindt en als met betrokkene redelijk overleg heeft plaatsgevonden, er volgens hem sprake is van een serieuze en redelijke poging om langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen. De Afdeling volgt de minister niet in zijn standpunt. De Afdeling is van oordeel dat in voorkomend geval maatwerk moet kunnen worden geleverd. Ook is de Afdeling van oordeel dat de minister niet op voorhand door de betrokkene gedane tegenvoorstellen buiten zijn beoordeling mag laten. Maar in dit geval heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister zich op het standpunt heeft mogen stellen dat TenneT een serieuze en redelijke poging heeft ondernomen om langs minnelijke weg met [appellant] tot overeenstemming te komen
  2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 30 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW6968), behoeft de minister de hoogte van de aangeboden vergoeding niet te toetsen. De minister moet onderzoeken of de voorstellen tot vergoeding niet op voorhand als onwerkelijk en onredelijk moeten worden aangemerkt. Doet die situatie zich voor, dan is namelijk geen sprake van een serieuze en redelijke poging en is dus niet aan de uit artikel 2, vijfde lid, van de BP voortvloeiende overlegverplichting voldaan. In de door de rechtbank aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:833, heeft de Afdeling geoordeeld dat geen rechtsregel voorschrijft dat in de onderhandelingen over de vestiging van een recht van opstal gestreefd moet worden naar een resultaat dat gelijk is aan of vergelijkbaar is met een rechtsverhouding die ontstaat in het geval een gedoogplichtbeschikking van kracht wordt. TenneT heeft toegelicht dat zij bij het aangaan van een zakelijk recht overeenkomst het uitgangspunt van volledige schadeloosstelling hanteert. Ook heeft zij toegelicht waarom in haar standaardovereenkomst rechtsopvolgers van het contract worden uitgesloten van vergoeding van toekomstschade in tegenstelling tot een gedoogbeschikking, waarbij rechtsopvolgers wel schade kunnen verhalen. Een eventuele toekomstige eigenaar kan volgens TenneT de (voorzienbare) schade verdisconteren in de prijs die hij voor de grond betaalt.

De Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de voorwaarden omtrent schadevergoeding niet op voorhand als onwerkelijk en onredelijk moeten worden aangemerkt en dat een serieuze en redelijke poging is ondernomen om langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen.

  1. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank hem ten onrechte niet heeft gevolgd in zijn standpunt dat de toezegging van TenneT dat geen commercieel gebruik van de leidingen wordt gemaakt in de overeenkomst moet worden vastgesteld. Hij voert hiertoe aan dat TenneT, door dit te weigeren, er blijk van geeft niet in redelijk overleg tot afspraken te willen komen.

Het staat vast dat TenneT bij brief van 3 april 2018 aan [appellant] heeft toegezegd dat er geen commercieel medegebruik wordt gemaakt van de in het perceel van [appellant] te leggen leidingen. TenneT en de minister hebben op de zitting bij de Afdeling bevestigd dat de gedoogbeschikking niet ziet op commercieel medegebruik en dat de toezegging van 3 april 2018 overeind blijft. De Afdeling is van oordeel dat TenneT met de toezegging een serieuze en redelijke poging heeft gedaan om tegemoet te komen aan en tot overeenstemming te komen met [appellant]. De omstandigheid dat TenneT deze toezegging niet vastlegt in de zakelijk recht overeenkomst, maakt niet dat in het minnelijk overleg al daarom geen serieuze en redelijke poging is ondernomen om tot overeenstemming te komen. Het betoog slaagt niet.

ABRS 08-06/22 inzake Minister I en W (ECLI:NL:RVS:2022:1597)

Noot: Uit deze uitspraak blijkt dat beroepsgronden in zaken van gedoogplicht zelden slagen. De Afdeling overweegt dat in voorkomende gevallen maatwerk moet worden geleverd in plaats van standaard overeenkomsten; de toekomst zal uitwijzen of/hoe de Afdeling dit criterium invult.