Verweer grondeigenaar: Keppel en Pallandt betogen dat TenneT geen serieuze en redelijke poging heeft gedaan om met hen langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen. Daarbij voeren zij aan dat TenneT ten onrechte niet wenst te voorzien in een recht van opstal voor een beperkte duur. Keppel en Pallandt wijzen daarbij erop dat zij in het kader van de onderhandelingen aan TenneT hebben voorgesteld de duur van het recht van opstal te beperken tot in beginsel 50 jaar, aangezien de economische afschrijvingstermijn voor de masten dan is verstreken. Voorts voeren Keppel en Pallandt aan dat TenneT ten onrechte weigert te voorzien in betaling van een periodieke retributie.
ABRS: Dat TenneT daarbij niet akkoord is gegaan met het voorstel van Keppel en Pallandt om de duur van het recht van opstal tot in beginsel 50 jaar te beperken, betekent niet dat de minister het aanbod van TenneT had moeten aanmerken als onwerkelijk of onredelijk. Daarbij is van belang dat het vanwege het uitgangspunt een zakelijk recht voor onbepaalde tijd te verkrijgen mogelijk moet blijven dat de hoogspanningsverbinding in gebruik blijft na afloop van die termijn, eventueel met vernieuwde masten op dezelfde locaties. Voorts stelt de Afdeling vast dat bij het opleggen van een gedoogplicht krachtens de BP geen verplichting bestaat tot het betalen van een retributie. In het licht hiervan bestaat geen aanleiding om Keppel en Pallandt te volgen in hun stelling dat TenneT, door in de onderhandelingsfase voorafgaand aan het verzoek om een gedoogplicht op te leggen niet in een periodieke retributie te willen voorzien, geen serieuze en redelijke poging heeft ondernomen om met hen langs minnelijke weg tot overeenstemming te komen. Verder komt aan de omstandigheid dat TenneT in het genoemde geval in Delft wel bereid is geweest om het recht van opstal in duur te beperken en een periodieke retributie te betalen niet de betekenis toe die Keppel en Pallandt daaraan toegekend wensen te zien. Van een vergelijkbaar geval is immers geen sprake, nu in het door Keppel en Pallandt genoemde geval – anders dan in het onderhavige geval – een opstijgpunt voor een hoogspanningsverbinding aan de orde was.
Ten aanzien van het betoog van Keppel dat de periode dat de tijdelijke toegangsweg aanwezig mag zijn onvoldoende is begrensd, geldt dat de minister aan TenneT bij de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding enige flexibiliteit heeft wensen te bieden. Dit acht de Afdeling in dit geval niet onredelijk, gelet op de omvang van het werk en het openbaar belang dat met de aanleg en instandhouding daarvan is gemoeid. Het vorenstaande laat echter onverlet dat – zoals volgt uit de uitspraak van 30 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4037 – de minister, gelet op het proportionaliteitsvereiste in artikel 1 van de BP, bij zijn besluitvorming ook de belangen van de rechthebbende bij zo min mogelijk belemmering in het gebruik van de gronden en het belang van de rechthebbende bij meer rechtszekerheid dient te betrekken.
ABRS 22-03/17 inzake minister I&M / Keppel en Pallandt (ECLI:NL:RVS:2017:751).
Noot: nogal teleurstellend voor degene aan wie de gedoogplicht is opgelegd:
- geen beperking in duur
- geen jaarlijkse retributie
- geen toegewezen beroep op gelijkheidsbeginsel (met een opstijgpunt)
- geen begrenzing in de tijd aan gebruiksrecht TenneT van “tijdelijke” toegangsweg.