5:91 lid 4 BW erfpachtzaak – voor gemeente geen redelijke grond om overdracht erfpachtrecht te weigeren: de kantonrechter verleent vervangende machtiging
In de literatuur wordt verschillend gedacht over de vraag of de open norm van redelijkheid en billijkheid in goederenrechtelijke verhoudingen terughoudend of onverkort moet worden toegepast. Ten aanzien van het wettelijk toestemmingsvereiste kan hier echter geen twijfel bestaan, want door in artikel 5:91 lid 4 BW de weigeringsgrond voor toestemming te beperken tot “redelijke gronden” wordt de rechtshandeling direct onder de werking van artikel 6:2 BW gebracht. De wetgever heeft op deze wijze de verbintenisrechtelijke redelijkheid en billijkheid geïncorporeerd in het goederenrecht. Deze directe werking is een voortzetting van de leer ontstaan onder het oude recht waar gold dat de weigering van toestemming zonder redelijke grond onderhevig was aan de werking van de goede trouw. Als iedere open norm hangt de inhoud van wat de redelijkheid en billijkheid eisen af van de omstandigheden van het geval waarin de norm wordt toegepast en die inhoud kan alleen door concretisering worden vastgesteld. Om te kunnen beoordelen of een grondeigenaar redelijk handelt jegens een erfpachter moet dus per geval bekeken
worden waarom de toestemming wordt geweigerd en welke voorwaarde daaraan wordt verbonden. In die zin is de rechtspraak casuïstisch, maar dat betekent niet dat uit de jurisprudentie geen algemene criteria voor toepassing van het toestemmingsvereiste
kunnen worden afgeleid. Op grond van de jurisprudentie dienen de volgende criteria tot uitgangspunt te worden genomen.
Het weigeren van toestemming van overdracht of bestemmingswijziging van een erfpachtrecht of het verbinden van voorwaarden aan die toestemming is onredelijk:
I. Indien het gevolg van de weigering of de voorwaarde is dat het erfpacht onoverdraagbaar wordt, wat in strijd is met het goederenrechtelijk karakter van het erfpachtrecht;
II. Indien de grondeigenaar daarbij handelt in strijd met de bedoeling van de wetgever en voorwaarden stelt die geen verband houden met de betrokken rechtshandeling. Toestemming voor overdracht kan in beginsel geweigerd worden omdat de persoon van de opvolgend erfpachter dan wel het door die rechtsopvolger beoogde gebruik van de onroerende zaak niet overeenstemt met de afgesproken inhoud van het recht.
III. Indien de grondeigenaar of de erfpachter daarbij in strijd met de vestigingsakte en de algemene erfpachtvoorwaarden handelt.
Rechtbank Rotterdam 31-07/20 inzake gemeente Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2020:6826)
Noot: het hangt af van de omstandigheden van het geval. Zie daarvoor Rechtbank Den Haag 23-06/20 inzake gemeente Zoetermeer (ECLI:NL:RBDHA:2020:5990)