Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] onweersproken gesteld dat de schoorsteen zich op een afstand van 15 m tot de grens met zijn perceel bevindt. Uit het nader advies van 10 mei 2016 valt niet af te leiden dat de SAOZ dat heeft onderkend. Dat betekent dat het nader advies op dit onderdeel een gebrek vertoont en dat het college in het besluit van 21 juli 2016 onvoldoende heeft gemotiveerd dat [appellant] als gevolg van de aanwezigheid van deze schoorsteen en de daarmee samenhangende verslechtering van de luchtkwaliteit niet in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren en geen aanvullende planschade heeft geleden.
Dat het college, zoals het ter zitting van de Afdeling heeft gesteld, een beginselplicht tot handhaving van milieuregels heeft, leidt niet tot een ander oordeel. Indien de luchtverontreiniging binnen de in de milieuregels gestelde grenswaarden blijft, maar ten opzichte van de oude situatie niettemin significant is toegenomen, is dat een planologische verslechtering. Zonder nadere onderbouwing, die vooralsnog ontbreekt, valt niet in te zien dat de uitstoot van uitlaatgassen door de schoorsteen slechts in zeer ondergeschikte mate een nadeel voor [appellant] oplevert.
ABRS 21-11/18 inzake Nissewaard (ECLI:NL:RVS:2018:3800)