Effecten schoorsteen uitlaatgassen: voldoen aan de regelgeving, desondanks planschade

[appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de SAOZ de effecten van de schoorsteen op het gebouw op de parkeergarage in de planologische vergelijking heeft meegenomen. Hij voert aan dat in het nader advies slechts naar de ontsluiting van de parkeergarage en de daarbij behorende ventilatieopeningen is verwezen en dat daarin met geen woord is gerept over de gevolgen van het door de schoorsteen uitstoten van uitlaatgassen. Weliswaar heeft de SAOZ ter zitting aangevoerd dat met de ventilatieopeningen ook de schoorsteen is bedoeld en dat de schoorsteen en de uitstoot van uitlaatgassen vanuit de parkeergarage door de schoorsteen in zeer ondergeschikte mate een nadeel opleveren, maar dit betoog is niet te volgen, omdat de ventilatieopeningen zich aan de Karel Doormanstraat bevinden. Ten opzichte van de schoorsteen is dat aan de andere kant van de parkeergarage. Daar komt bij dat de ventilatieopeningen een andere functie hebben en er anders uitzien dan de schoorsteen. Het is dus niet logisch dat de SAOZ met de ventilatieopeningen aan de Karel Doormanstraat ook de schoorsteen heeft bedoeld. Daarbij is van belang dat de schoorsteen, die praktisch in de achtertuin van de woning staat, uitlaatgassen uitstoot van een groot aantal auto’s en dat dit een serieus nadeel is, aldus [appellant].

Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] onweersproken gesteld dat de schoorsteen zich op een afstand van 15 m tot de grens met zijn perceel bevindt. Uit het nader advies van 10 mei 2016 valt niet af te leiden dat de SAOZ dat heeft onderkend. Dat betekent dat het nader advies op dit onderdeel een gebrek vertoont en dat het college in het besluit van 21 juli 2016 onvoldoende heeft gemotiveerd dat [appellant] als gevolg van de aanwezigheid van deze schoorsteen en de daarmee samenhangende verslechtering van de luchtkwaliteit niet in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren en geen aanvullende planschade heeft geleden.

Dat het college, zoals het ter zitting van de Afdeling heeft gesteld, een beginselplicht tot handhaving van milieuregels heeft, leidt niet tot een ander oordeel. Indien de luchtverontreiniging binnen de in de milieuregels gestelde grenswaarden blijft, maar ten opzichte van de oude situatie niettemin significant is toegenomen, is dat een planologische verslechtering. Zonder nadere onderbouwing, die vooralsnog ontbreekt, valt niet in te zien dat de uitstoot van uitlaatgassen door de schoorsteen slechts in zeer ondergeschikte mate een nadeel voor [appellant] oplevert.

ABRS 21-11/18 inzake Nissewaard (ECLI:NL:RVS:2018:3800)