Uitwerkingsplicht woningbouw: wijziging naar agrarisch voorzienbaar. Concrete pogingen voormalige bestemming te realiseren
Uit de structuurvisie blijkt van een concreet beleidsvoornemen om de bestemming van de percelen te wijzigen. De planologische verandering was – in ieder geval – sinds de terinzagelegging van het ontwerp van de structuurvisie, dat wil zeggen sinds 24 februari 2011, voorzienbaar.
[wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij, in de periode van 24 februari 2011 tot 21 februari 2013, de onder het oude planologische regime nog bestaande bebouwingsmogelijkheden van de percelen buiten haar toedoen niet tijdig heeft kunnen veiligstellen. Dat een deel van de gronden van de percelen een uit te werken bestemming had, zodat [wederpartij] voor dat deel geen directe bouwtitel had, leidt niet tot een ander oordeel. Daarvoor is van belang dat het college een uitwerkingsplicht had, waarbij de aanvaardbaarheid van de uit te werken bestemming in beginsel gegeven was, zodat het college slechts had te beoordelen of de inrichting van het uitwerkingsplan in overeenstemming was met de uitwerkingsregels en, voor zover de uitwerkingsregels daartoe de ruimte laten, met een goede ruimtelijke ordening. Verder is van belang dat het college slechts onder bijzondere omstandigheden aan de uitwerkingsplicht mag voorbijgaan. [wederpartij] had het in haar macht het college te bewegen aan de uitwerkingsplicht te voldoen door het indienen van een aanvraag tot het vaststellen van een uitwerkingsplan.ABRS 21-08/19 inzake Sittard-Geleen (ECLI:NL:RVS:2019:2799)
Noot: appellant doet tevergeefs een beroep op ABRS 27-03/19 inzake Waalwijk (ECLI:NL:RVS:2019:939); aldaar geen passieve risico aanvaarding vanwege
een voortdurend proces van overleg en onderhandelingen tussen de eigenaar en de gemeente, waarbij de gemeente tot aan het einde van de benuttingsperiode serieuze en concrete plannen had voor de percelen van de eigenaar en zelfs tot aankoop ervan wilde overgaan, zodat van de eigenaar niet kon worden verlangd dat hij in de benuttingsperiode concrete pogingen ondernam tot realisering van de bouwmogelijkheden van de percelen die onder het nieuwe planologische regime zijn komen te vervallen. De Afdeling ziet dat hier niet als een vergelijkbare casus, want hier was immers niet aan de orde dat de gemeente in de benuttingsperiode van 24 februari 2011 tot 21 februari 2013 zelf serieuze en concrete plannen had voor de percelen en tot aankoop ervan wilde overgaan. Aan deze tussenuitspraak komt derhalve niet de door [wederpartij] gewenste betekenis toe. Ergo: een nogal casuïstische aanpak van de Afdeling, hetgeen voor een gelaedeerde waarschijnlijk moeilijk te begrijpen valt.