Belangrijke thema’s in deze zaak zijn: (1) de vraag of het bestaan van een sideletter die niet aan de grondkamer is gezonden, de pachtovereenkomst nietig maakt (hierna 3.2 e.v.) en (2) de gevestigde rechtspraak van de pachtrechter met betrekking tot productierechten (hierna 3.23 e.v.). In verband met het tweede is mede aan de orde de toelaatbaarheid van in abstracto geformuleerde uitgangspunten bij de toepassing van de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid (hierna 3.37 e.v.), en de doorwerking daarvan in de bewijslastverdeling (hierna 3.62 e.v.)
(1)
Zou over een en ander al anders kunnen worden gedacht, in de zin dat vanwege een ontduikingsbedoeling wél nietigheid wegens strijd met de goede zeden en de openbare orde (art. 3:40 lid 1 BW) behoort te worden aangenomen, dan leidt dit nog niet tot nietigheid van meer dan de in de sideletter opgenomen afspraken. Mijns inziens is niet werkelijk denkbaar dat het onverbrekelijk verband in de zin van art. 3:41 BW zou bestaan (vergelijk hiervoor 3.11), met hier de bijzonder onaannemelijke uitkomst dat partijen zich meer dan twintig jaar zouden hebben vergist door zich als verpachter en pachter te gedragen.
(2)
In zijn arrest van 26 maart 2019 heeft dit hof de vraag beantwoord of de verpachter bij het einde van de pachtovereenkomst recht heeft op overdracht van fosfaatrechten. Het hof oordeelde dat de fosfaatrechten in beginsel van de pachter zijn en dat er geen reden is de rechten aan de verpachter over te dragen bij het einde van de pacht. Als partijen in de pachtovereenkomst niets (anders) zijn overeengekomen, is de pachter alleen verplicht tot overdracht van fosfaatrechten aan de verpachter indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
– tussen verpachter en pachter bestond op 2 juli 2015 een reguliere pachtovereenkomst of een geliberaliseerde pachtovereenkomst die bij het aangaan 12 jaar of langer duurt;
– het betreft hoevepacht of pacht van minimaal 15 ha grond of pacht van een gebouw; het gebouw moet specifiek zijn ingericht voor de melkveehouderij en voor de uitoefening daarvan noodzakelijk zijn en door de verpachter ten behoeve van het bedrijf van de pachter aan de pachter ter beschikking zijn gesteld.
De fosfaatrechten worden dan voor 50% toegerekend aan de gebouwen en 50% aan de grond die de pachter op 2 juli 2015 ten behoeve van het gehouden vee ten dienste stonden en naar verhouding toegerekend aan het gepachte. De verpachter dient aan de pachter 50% van de marktwaarde van de over te dragen fosfaatrechten per datum einde pachtovereenkomst te betalen.
Conclusie A-G Valk 09-06/23 (ECLI:NL:PHR:2023:576)