Eerder publiceerden wij op onze website vonnis 28-08/19 Rechtbank Rotterdam inzake complexafbakening (ECLI:NL:RBROT:2019:6963).
Onteigening gronden van een waterschap (wegen, watergangen c.q. -partijen) in kader realisering bedrijventerrein.
In deze onteigeningszaak gaat het zowel in het principaal als in het incidenteel cassatieberoep om de toepassing van de egalisatieregel van art. 40d Ow. Het Waterschap stelt zich op het standpunt dat de rechtbank sommige gronden ten onrechte niet tot het complex heeft gerekend. De GRNR voert aan dat wat betreft wegen en waterlopen een aftrek op de complexwaarde had moeten worden toegepast.
A-G: mijns inziens treffen de klachten geen doel, noch in het principaal, noch in het incidenteel beroep.
Volgens de rechtbank doen alleen de gronden die als één geheel in exploitatie zijn of worden gebracht, ertoe, in de zin dat alleen die gronden tot het complex kunnen worden gerekend. Dit is geheel overeenkomstig art. 40d lid 2 Ow.
Op zichzelf is goed voorstelbaar dat de aanwezigheid van een waterloop of weg onder omstandigheden een bijzondere (negatieve) hoedanigheid vormt die een afwijking van de complexwaarde rechtvaardigt. De steller van het middel ziet er echter aan voorbij dat volgens deskundigen dit geval zich hier niet voordoet. Volgens deskundigen zullen water en wegen altijd onderdeel zijn van een te realiseren bedrijventerrein, en kan daarom niet zonder meer worden gezegd dat gronden die reeds water of weg zijn, minder geschikt zijn dan gronden die over andere eigenschappen beschikken. Een te handhaven waterloop heeft voor de verwervende partij het ‘voordeel’ dat niet in andere tegen complexprijs verworven grond nog extra investeringen moeten worden verricht om deze om te vormen tot waterloop. Of de aanwezige waterlopen en wegen moeten worden verwijderd is afhankelijk van de aan die gronden binnen het bedrijventerrein gegeven bestemming, maar zoals het voorgaande reeds impliceert: het is intussen goed voorstelbaar dat de wegen en waterlopen juist gehandhaafd worden. De rechtbank heeft deskundigen op dit punt gevolgd. De begrijpelijkheid van dit oordeel, dat dus inhoudt dat in concreto van een bijzondere negatieve hoedanigheid geen sprake is, wordt in cassatie niet op begrijpelijkheid bestreden. De klacht faalt.
In die zin verschilt deze zaak met het genoemde geval van de bodemverontreiniging, nu daar werd aangenomen dat los van de bestemming die juist voor die stukken grond was aangewezen wél sprake was van een bijzondere hoedanigheid. Daarom kon de bodemverontreiniging in dat geval wel tot een aftrek op de complexwaarde leiden.
Conclusie 23-10/20 A-G Valk (gepubliceerd 24-11/20) inzake Waterschap Hollandse Delta / Gemeenschappelijk Regeling Nieuw Reijerwaard (ECLI:NL:PHR:2020:985)
Noot: in deze zaak kwam de rechtbank tot een enigszins andere complex afbakening dan de door de rechtbank benoemde deskundigen, waaronder René van Hoogmoed.
Rechtbank: Deskundigen hebben de landschappelijke inpassing (groen en water) van die wegen en fietspaden ten onrechte tot het complex gerekend. Daarmee hebben zij ten onrechte de functionele samenhang die bestaat met de wegen en fietspaden (die niet tot complex zijn gerekend) losgelaten ten faveure van de beeldkwaliteit van het bedrijventerrein voor de omgeving. Aan de functionele samenhang kent de rechtbank doorslaggevende betekenis toe. (onder 2.13.2.)
Let wel: de A-G concludeert dat wegen en waterlopen onder omstandigheden een lagere waarde dan de complexwaarde vertegenwoordigen, als ze bijzonder ongeschikt zijn. Dat is evenwel in casu niet het geval.