Complexafbakening bij gefaseerde ontwikkeling

Het onteigende perceelsgedeelte ligt in het gebied van het uitwerkingsplan ‘Terwijde Winkelcentrum’. Op het onteigende zullen behalve winkels ongeveer 250 woningen worden gerealiseerd.

De deskundigen zijn bij de waardering van het onteigende ervan uitgegaan dat de in het uitwerkingsplan ‘Terwijde Winkelcentrum’ liggende gronden onderdeel uitmaken van het complete VINEX-gebied ‘Leidsche Rijn’ dat, zij het gefaseerd, als één geheel in ontwikkeling wordt gebracht en dat dus het onteigende moet worden aangemerkt als deel uitmakende van dit (omvangrijke) complex.

[eiser] heeft het standpunt ingenomen dat de gronden begrepen in het uitwerkingsplan ‘Terwijde Winkelcentrum’ een afzonderlijk complex vormen.

De rechtbank heeft de complexvisie van de deskundigen gevolgd. Daartoe overwoog zij als volgt:

De rechtbank overweegt dat krachtens artikel 40d lid 2 Onteigeningswet onder een complex wordt verstaan de als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken: deskundigen hebben ter zitting uitvoerig toegelicht dat die functionele samenhang tussen de verschillende ontwikkelingen binnen Leidsche Rijn er bij uitstek juist wel is (waarbij deskundigen expliciet gewezen hebben op de samenhang tussen infrastructuur, woningbouw, groenvoorzieningen en winkelvoorzieningen) niet meer op teruggekomen. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan het door deskundigen geformuleerde uitgangspunt dat de ontwikkeling van Winkelcentrum Terwijde niet denkbaar is los van de andere ontwikkelingen binnen Leidsche Rijn en dat de binnen Leidsche Rijn gelegen gronden een exploitabele eenheid vormen in die zin dat baten en lasten verevend worden. De rechtbank acht daarbij van belang dat het hele gebied Leidsche Rijn 15 jaar geleden nog uit weiland bestond en dit gehele gebied als het ware uit het “niets” is ontwikkeld. Reeds daarom kan Terwijde niet gezien worden als een zelfstandige ontwikkeling, nu deze niet tot stand had kunnen komen zonder de overige onderdelen van het geheel Leidsche Rijn.

Dat Leidsche Rijn gefaseerd door middel van diverse uitwerkingsplannen wordt uitgevoerd en dat er kennelijk meerdere gemeentelijke grondexploitaties zijn, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan voormelde functionele en financiële samenhang. De stelling van [eiser] (kennelijk gebaseerd op HR 11 juli 2008, NJ 2008/451) dat uitwerkingsplannen als afzonderlijke bestemmingsplannen hebben te gelden, die als apart complex zullen moeten worden beschouwd is in zijn algemeenheid niet juist. Zoals hiervoor reeds overwogen is dient de vraag of sprake is van een complex van geval tot geval feitelijk beoordeeld te worden, waarbij denkbaar is dat de binnen een uitwerkingsplan gelegen gronden tot een afzonderlijk complex behoren, maar evenzo denkbaar is dat meerdere bestemmingsplannen of delen daarvan tot een complex behoren. ( … )”

HR 27-01/17 inzake Utrecht/Leidsche Rijn (ECLI:NL:PHR:2016:986) en (ECLI:NL:HR:2017:94):

De rechtbank overweegt dat krachtens artikel 40d lid 2 Onteigeningswet onder een complex wordt verstaan de als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken. Of hiervan sprake is, is een zuiver feitelijke beoordeling (waarbij deskundigen expliciet gewezen hebben op de samenhang tussen infrastructuur, woningbouw, groenvoorzieningen en winkelvoorzieningen).

Het middel is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het onteigende perceelsgedeelte deel uitmaakt van een complex als bedoeld in art. 40d Ow dat het gehele Vinex-gebied ‘Leidsche Rijn’ omvat.

De klachten van het onderdeel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Noot: complexafbakening is een feitelijke beoordeling. De HR laat hier het oordeel van de rechtbank in stand. Over dit onderwerp is veel rechtspraak en veel literatuur. Zie van jaren terug  mr. Enno v.d. Schans: complex en complexiteit: BR 1995 bl. 893