Aanpak gemeentelijke schadebeoordelingscommissie Tog: naar een categorie-indeling met controlepercentages. Volgens deze categorie-indeling correspondeert “lichte planschade” met schade in de categorie 1-3%, “middelzware planschade” met de categorie 4-7% en “zware planschade” met de categorie 7-10%. De planschade moet als “lichte planschade” worden aangemerkt ingeval zich één of twee schadefactoren in niet al te ingrijpende mate voordoen en als “middelzwaar” ingeval zich meer dan enkele schadefactoren voordoen waarvan ten minste één in dominante mate.
ABRS: Naar het oordeel van de Afdeling heeft Tog ook met het nadere advies niet inzichtelijk gemaakt waarom de indeling van de planschade in de categorie “lichte” tot “middelzware” planschade recht doet aan het geconstateerde nadeel. Volgens de door Tog gehanteerde categorie-indeling correspondeert een percentage van 3,1 immers niet met de categorie “lichte” tot “middelzware planschade”, maar met de categorie “lichte planschade”, terwijl volgens dezelfde categorie-indeling planschade slechts kan worden aangemerkt als “lichte planschade” ingeval zich één of twee schadefactoren in niet al te ingrijpende mate voordoen. Tog heeft ook in het nadere advies geconcludeerd dat er hier vier schadefactoren zijn, waarvan slechts twee schadefactoren zijn aan te merken als “in niet al te ingrijpende mate”. Derhalve is ook met het nadere advies niet inzichtelijk gemaakt waarom de waardevermindering van € 15.000,00 in verhouding staat tot het geconstateerde nadeel.
Conclusie ABRS: De Afdeling stelt, ex aequo et bono, de hoogte van de planschade vast op € 25.000,00. De Afdeling overweegt daartoe als volgt. Gelet op het hiervoor in 7.1 en 7.2 overwogene, kan de conclusie van Tog, dat de waardevermindering moet worden vastgesteld op € 15.000,00, niet of niet zonder meer worden gevolgd. Naar het oordeel van de Afdeling ligt het, gelet op de conclusie van Tog dat zich hier vier schadefactoren voordoen, waarvan aan twee schadefactoren meer gewicht moet worden toegekend dan aan de andere twee, en gelet op de door haar gehanteerde categorie-indeling, voor de hand dat zij de waardevermindering had vastgesteld op een bedrag tussen € 19.600,00 en € 34.300,00. Daar staat tegenover dat ook de conclusie van Langhout, dat de waardevermindering moet worden vastgesteld op € 35.000,00, niet zonder meer kan worden gevolgd. Langhout heeft in zijn adviezen de aantasting van de situeringswaarde door toename van de bouwmassa als zelfstandige schadefactor aangemerkt en op grond daarvan geconcludeerd dat zich vijf of meer planschadefactoren voordoen. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in de tussenuitspraak is het niet aannemelijk geworden dat de toename als een in aanmerking te nemen zelfstandige schadefactor bij de planvergelijking had moeten worden betrokken.
ABRS 12-04/16 inzake Boxtel (ECLI:NL:RVS:2017:1023).
Noot 1: een rekenkundige aanpak met aan een categorie indeling gekoppelde percentages heeft hier als gevolg dat de Afdeling “doorborduurt” op die aanpak. Wat zou er gebeurd zijn als de schadebeoordelingscommissie (enkel) een vergelijk zou hebben gemaakt tussen de waarde “voor de ramp” en de waarde “na de ramp” , zonder (schijnzekerheid van) categorie indelingen?
Noot 2: reactie van collega Philip Reinders Folmer: verschil van interpretatie van twee taxatiebureau ’s maakt voor appellant nog al een verschil uit. Hij ontvangt nu netto EUR 15.200 in plaats van EUR 5.200,—! Ik krijg toch de indruk dat voor gemeenten opererende adviesbureau’s het een stuk lastiger zullen krijgen om de planschade goed te onderbouwen, hetgeen op zich een goede zaak is.