Bungalowpark naar permanente bewoning: planschade?

Aanvrager (exploitant) vreest dat (de mogelijkheid van) permanente bewoning leidt tot een daling van de verhuur van recreatiewoningen en dat dit leidt tot een daling van de bemiddelingsprovisie die hij bij verhuur krijgt, tot een daling van inkomsten uit verhuur van linnengoed en meubels en tot een daling van inkomsten uit diverse schoonmaakwerkzaamheden en overige werkzaamheden die hij verricht voor de eigenaren van de recreatiewoningen. Door de terugloop in die werkzaamheden is hij gehouden om arbeidsovereenkomsten met werknemers te beëindigen en transitievergoedingen te betalen. Ook voorziet hij dat het toestaan van permanente bewoning leidt tot een intensiever gebruik van de openbare ruimte en dat dit leidt tot hogere kosten.

Adviseur planschade: Het nieuwe bestemmingsplan kent nog steeds een recreatieve bestemming toe aan het bungalowpark. Het staat daarnaast toe dat het park ook voor permanente woondoeleinden wordt gebruikt. Het betreft hier zogenoemde toelatingsplanologie. Het nieuwe bestemmingsplan kent geen verplichting voor de eigenaar van een recreatiewoning om deze woning voor permanente bewoning te (gaan) gebruiken. Het staat de eigenaar van een recreatiewoning daarnaast vrij om te bepalen met wie hij een bemiddelingsovereenkomst sluit en of hij gebruik wenst te maken van aanvullende services van [appellant B]. Dit zijn privaatrechtelijke afspraken die los staan van het nieuwe bestemmingsplan. De gestelde inkomensderving had ook onder het oude planologische regime kunnen ontstaan. Daarnaast is de gestelde inkomensderving geen ruimtelijk relevant gevolg van de planologische wijziging. De schade is niet te koppelen aan een nadeliger planologische situatie.

13.1.    Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade wordt onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, met het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologische regime. In die vergelijking wordt in beginsel uitgegaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. Indien het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, bestaat aanleiding voor afwijking van dit uitgangspunt.

13.2.    In de onder 13.1 bedoelde vergelijking zijn slechts de ruimtelijke gevolgen van het oude en nieuwe planologische regime relevant. Voor het toekennen van een tegemoetkoming in planschade is een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de schade en het nieuwe planologische regime vereist. Vergelijk de overzichtsuitspraak in planschadezaken van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) onder 2.11 en 3.

13.3.    Volgens [appellant B] is de gestelde inkomensderving een gevolg van de afname van de vraag van de eigenaren van recreatiewoningen en de huurders van die woningen naar de door [appellant B] geleverde diensten en zou de schade niet zijn ontstaan als het nieuwe bestemmingsplan niet was vastgesteld en in werking getreden. Indien deze stelling juist is en de schade zonder het nieuwe bestemmingsplan niet was ontstaan, rechtvaardigt dat echter nog niet de conclusie dat de schade in een zodanig nauw verband tot het nieuwe bestemmingsplan staat, dat de schade het college, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een rechtstreeks gevolg van het nieuwe bestemmingsplan kan worden toegerekend. [appellant B] heeft in de onder 4 bedoelde koopovereenkomsten zelf de keuze gemaakt om het gebruik van de woningen te koppelen aan de voorschriften van het bestemmingsplan. [appellant B] had, in plaats daarvan, bij deze koopovereenkomsten ook kunnen bepalen dat permanente bewoning van de woningen niet is toegestaan. Verder is gebruik voor recreatieve doeleinden onder het nieuwe planologische regime nog steeds toegestaan en is dat gebruik dus niet beperkt tot permanente woondoeleinden. Of woningen voor permanente woondoeleinden worden gebruikt, is een gevolg van de keuze van de eigenaren van die woningen. In het advies van Gloudemans is verder terecht vermeld dat het die eigenaren vrijstaat om te bepalen met wie zij een bemiddelingsovereenkomst sluiten en of zij gebruik wensen te maken van aanvullende services van [appellant B] en dat de gestelde inkomensderving ook onder het oude planologische regime had kunnen ontstaan.

    De conclusie is dat niet wordt voldaan aan de in de jurisprudentie van de Afdeling gestelde eis dat tussen de gestelde schade en de planologische wijziging een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat.

ABRS 12-08/20 inzake Medemblik/De Vlietlanden (ECLI:NL:RVS:2020:1933)

Noot: vergelijk rechtspraak toegenomen concurrentie: bij de beoordeling of sprake is van een planologisch nadeliger situatie ten gevolge van een planologische wijziging, zijn slechts ruimtelijke gevolgen relevant. Onder omstandigheden kan toegenomen concurrentie weliswaar worden aangemerkt als een gevolg van een planologische situatie, maar dit is geen ruimtelijke relevant gevolg daarvan. 

ABRS 10-09/14 inzake Oost Gelre (ECLI:NL:RVS:2014:3337)