Bijkomend aanbod ruilgrond

Bijkomend aanbod grotere oppervlakte ruilgrond dan het onteigende; taxatie aspecten.

Werkelijke waarde vanwege prijsstijgingen landbouwgrond: na 1 juli 2023 € 0,50 m2 meer dan eerdere onteigeningszaken van voor die datum.

Waardevermindering overblijvende (WVO): door rechtbankdeskundigen voor een beperkte oppervlakte getaxeerd op helft WEVAB. Rechtbank volgt dit niet en overweegt dat er sprake is van een lichte verslechtering, die in de markt niet tot een mindere waarde leidt, ook niet nu de onteigende met een GPS-systeem werkt.

In navolging rechtbankdeskundigen geen WVO door vanwege de onteigende strook kortere rij afstanden, daar waar grondbeslag kopakkers niet groter wordt en de onteigende niet aannemelijk heeft gemaakt dat vanwege die kortere afstand de teeltrichting aangepast moet worden.

Aanpassen drainage: rechtbank gaat er van uit dat de (aannemer van de) Staat zorgvuldig te werk gaat bij “doorsnijden” aanwezige drainage. Daarbij is aangenomen dat de Staat de locatie van de drains markeert.

De Staat heeft aan ruilgrond een veel grotere oppervlakte aangeboden dan de oppervlakte van het onteigende. De rechtbank rekent in navolging van deskundigen dat aan ruilgrond, vanwege mindere kwaliteit dan het onteigende, 10% meer aan oppervlakte dan het onteigende moet worden gerekend. De aankoop van een nog grotere oppervlakte aan ruilgrond is geen onteigeningsgevolg. De (autonome) aankoop van die grotere oppervlakte houdt in dat als koopkosten voor vervanging van het onteigende met enkel de meerkosten van € 600,00 is te rekenen.

Vervangende investering (waaronder kavelpad) deels onrendabel.

Vergoeding opbrengst derving tijdelijk verlies biologische teelt.

Voortijdige ingebruikname ruilgrond, zonder dat de Staat daarover afspraken maakte met de onteigende: dit voordeel is geen onteigeningsgevolg.

Uurtarief partijdeskundige-taxateur: € 175,00 plus BTW

Vonnis rechtbank Zeeland-West-Brabant 03-04/24 inzake Staat/A27 (nog) niet gepubliceerd

Noot: René van Hoogmoed was hier rechtbankdeskundige en weet dat kwaliteit en vorm van de door de staat aangeboden ruilgrond nadrukkelijk onderwerp van discussie waren. Vanwege die mindere kwaliteit is er dus uitgegaan van een overbedeling van 10% als onteigeningsgevolg.