De gemeente stelt dat zij objectief gerechtvaardigde twijfels heeft over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van [R.] als taxateur. De gemeente stelt hiertoe dat zij recent kennis heeft genomen van het feit dat de voormalige advocaat van [eisende partij] , mr. [van B.] , die nauw betrokken is geweest bij de totstandkoming van de intentieovereenkomst in de periode van eind 2012 tot eind 2013, in 2010 ook advocaat van de heer [R.] is geweest, zodat dat aannemelijk is dat [R.] als voormalig cliënt van de advocaat van [eisende partij] geneigd zal zijn geweest meer aandacht te schenken of gewicht toe te kennen aan wat die advocaat te berde brengt dan aan wat een derde aanvoert. De gemeente stelt dat zij hiervan bij het sluiten van de intentieovereenkomst niet op de hoogte was en dat zij als zij dit destijds had geweten de intentieovereenkomst niet op deze wijze zou hebben gesloten, maar een andere bindend adviseur zou hebben aangewezen. Dit is door [eisende partij] gemotiveerd betwist waar zij aanvoeren dat zijn toenmalige advocaat destijds [R.] slechts heeft genoemd als taxateur naast de door de gemeente voorgestelde heer [van H.] van bureau [HH] , dat hij daarbij uitgebreid heeft verteld over zijn relatie met [R.] en dat het de gemeente is geweest die vervolgens haar eigen taxateur heeft weggelaten en ervoor heeft gekozen, mede vanwege de kosten, om alleen [R.] als deskundige op te voeren, aldus [eisende partij] Ook is aangevoerd dat de toenmalige advocaat van [eisende partij] expliciet heeft bedongen dat de opdracht aan [R.] zou worden verstrekt door de gemeente en [eisende partij] gezamenlijk om de neutraliteit van [R.] te verzekeren.
5.18.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de gemeente zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stellingen over de twijfels aangaande de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van [R.] en [eisende partij] deze stellingen gemotiveerd hebben betwist, de gemeente haar stellingen zal moeten bewijzen.
Rechtbank Noord-Nederland 20-06/18 inzake gem. Assen (ECLI:NL:RBNNE:2018:2284).
Noot: zie in dit verband uitspraak tuchtcollege NRVT 09-05/18, die de betreffende klacht ongegrond verklaart.