Bevrijdende verjaring: hier geen beroep op onrechtmatige daad door voormalig eigenaar

Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een bezitter die door bevrijdende verjaring eigenaar wordt, bloot kan staan aan een vordering uit onrechtmatige daad van de (voormalige) rechthebbende die zijn eigendom aan die partij heeft verloren door de werking van art. 3:105 BW. Een persoon die een zaak in bezit neemt en houdt, wetende dat een ander daarvan eigenaar is, handelt tegenover die eigenaar immers onrechtmatig. Dat brengt mee dat deze laatste, mits aan de overige voorwaarden daarvoor is voldaan, kan vorderen dat hem door de bezitter de schade wordt vergoed die hij als gevolg van dat onrechtmatig handelen lijdt. In een dergelijk geval ligt het voor de hand dat, op de voet van art. 6:103 BW, de bezitter wordt veroordeeld bij wijze van schadevergoeding de wederrechtelijk in bezit genomen zaak aan de benadeelde in eigendom over te dragen.
Dit betekent niet dat iedere verkrijging door bevrijdende verjaring zonder meer een onrechtmatige daad oplevert. Of sprake is van een onrechtmatige daad is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Rechtbank Amsterdam 30-08/23 (ECLI:NL:RBAMS:2023:5036)

Noot: mooi overzicht over verkrijgende verjaring + rechtspraak onrechtmatige daad. Zie HR 24-02/17 (ECLI:NL:HR:2017:309) en HR 20-01/23 (ECLI:NL:HR:2023:62).