De schade die [appellant sub 2] door de verwerving van zijn gronden ten behoeve van de aanleg van de verbindingsweg lijdt, komt in het kader van de toekenning van een schadeloosstelling op grond van de Onteigeningswet voor vergoeding in aanmerking. Onteigening vindt plaats tegen in beginsel volledige schadeloosstelling. In deze schadeloosstelling dient een eventuele waardedaling van de resterende delen van het perceel te worden verdisconteerd. Duijvesteijn heeft naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat door de verwerving van een gedeelte van zijn gronden de ontwikkeling van het bedrijf onevenredig zal worden beperkt. Gelet hierop geeft hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij afweging van de belangen van [appellant sub 2] niet in redelijkheid een deel van zijn gronden ten behoeve van de verbindingsweg heeft kunnen bestemmen.
Wat betreft de gronden van [appellant sub 2] ten zuiden van de verbindingsweg stelt de Afdeling vast dat daaraan deels de bestemming “Groen” en deels de bestemming “Groen – 1” is toegekend. De bestemming “Groen” is toegekend ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de nieuwe verbindingsweg. De bestemming “Groen – 1” laat tevens de door [appellant sub 2] gewenste beweiding van vee toe. Gelet op dit toegelaten gebruik ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat raad niet in redelijkheid deze bestemmingen aan deze gronden heeft kunnen toekennen. De vraag of deze gronden ten zuiden van de verbindingsweg tevens onteigend mogen worden, is in onderhavige procedure niet aan de orde.
ABRS 04-10-2017 inzake Leidschendam-Voorburg (ECLI:NL:RVS:2017:2688).
Noot: art. 41 OW voorziet inderdaad in vergoeding van waardevermindering overblijvende, voor zover er causaal verband is met de onteigening. Anders geldt het beperktere schadevergoedingsrecht van (tegemoetkoming) planschade en/of nadeelcompensatie.