Privaatrechtelijke belemmeringen
- Aan de zuidkant van het perceel van [appellant] grenst een strook grond van ongeveer 4 meter breed en 26 meter lang, die binnen het plangebied ligt. [appellant] betoogt dat deze strook grond niet behoort tot zijn kadastrale perceel, maar al meer dan 20 jaar geleden door hem in bezit is genomen en feitelijk onderdeel uitmaakt van zijn tuin. Daardoor is volgens hem deze strook grond door bevrijdende verjaring zijn eigendom geworden. Ook is op andere naastgelegen gronden door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid – recht van overpad – ontstaan, omdat hij die grond ongeveer 35 jaar gebruikt als oprit om met zijn auto de parkeerplaats naast zijn huis te bereiken. Zowel op de strook grond die feitelijk tot zijn tuin behoort als de andere gronden die hij als oprit gebruikt is in het plan een toegangsweg voor het nieuwe appartementencomplex voorzien. [appellant] stelt dat de hiervoor vermelde omstandigheden ertoe leiden dat sprake is van evidente privaatrechtelijke belemmeringen en dit plandeel daarom niet uitvoerbaar is.
4.1. De raad betwist dat [appellant] eigenaar is geworden van de bewuste strook grond. Ter zitting is namens de raad meegedeeld dat in het geval [appellant] eigenaar blijkt te zijn, niet tot onteigening van die gronden voor verwezenlijking van het plan zal worden overgegaan.
4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 17 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY0377, overweegt de Afdeling voorts dat een privaatrechtelijke belemmering pas evident is in hiervoor bedoelde zin, als zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat een ontwikkeling voorzien is op grond die in eigendom aan een ander toebehoort en die ander daarin niet berust en niet hoeft te berusten.
4.3. Voor zowel de gestelde verkrijging van eigendom van de strook grond door bevrijdende verjaring ingevolge de artikelen 3:105 en 3:306 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) als voor de gestelde ontstane erfdienstbaarheid door verjaring als bedoeld in artikel 5:72 van het BW, overweegt de Afdeling dat de vaststelling van deze zakelijke rechten door de burgerlijke rechter plaats dient te vinden. Aan de schriftelijke verklaringen van een aantal personen die [appellant] heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen, komt in deze procedure dan ook geen betekenis toe.
Vaststaat dat zowel het gestelde eigendomsrecht als de gestelde erfdienstbaarheid van [appellant] niet zijn vastgelegd in een notariële akte en evenmin zijn ingeschreven in de openbare registers. Ook is hierover tot op heden geen procedure bij de burgerlijke rechter gevoerd. Nu zowel het gestelde eigendomsrecht als de gestelde erfdienstbaarheid niet in rechte vaststaan, kan niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld dat de beoogde ontsluitingsweg in het plangebied deels is voorzien op gronden die eigendom zijn van [appellant]. Evenmin kan zonder nader onderzoek worden vastgesteld dat de stelde erfdienstbaarheid is ontstaan. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat, zodat dit betoog faalt.
ABRS 25-04/18 inzake Reusel-De Mierden (ECLI:NL:RVS:2018:1388)