ABRS
Artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) ziet op staatssteun.
Het relativiteitsvereiste brengt met zich dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op artikel 108, derde lid, van het VWEU, omdat die bepaling kennelijk niet strekt tot bescherming van hun belangen, evenmin schending van dat artikel ten grondslag kunnen leggen aan hun betoog dat het bestemmingsplan vanwege dit artikel niet uitvoerbaar is.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat artikel 108, derde lid, van het VWEU strekt tot bescherming van de belangen van concurrenten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2904, onder 8.2).
ABRS 03-04/24 inzake Zoetermeer (ECLI:NL:RVS:2024:1397)
Noot: de Afdeling doet dit verweer af met een verwijzing naar het relativiteitsbeginsel en hoeft aldus geen oordeel te geven over de taxatie van de grondwaarde.
Het relativiteitsvereiste moet voorkomen dat een besluit met succes wordt aangevochten vanwege schending van een rechtsregel, als die regel is bedoeld om anderen te beschermen dan degene die in beroep komt.