Naar het oordeel van de Afdeling kon [appellante] ten tijde van de koop van haar woning de aard, ernst, omvang en duur van de hinder als gevolg van de reconstructiewerkzaamheden aan de A9 Gaasperdammerweg op basis van de startnotitie niet in volle omvang voorzien. Zo kon [appellante] niet voorzien dat de funderingswerkzaamheden het heien van 10.000 heipalen en het intrillen van 1.800 damwandprofielen over een periode van ongeveer anderhalf jaar zou omvatten, dat ook ’s nachts zou worden doorgewerkt en dat het werkterrein nabij haar woning zou worden gesitueerd, waarbij bestaande bosschages tussen de woning en de A9 Gaasperdammerweg zouden worden gekapt. Ook de extra geluid- en trillinghinder die ontstond door de grote hoeveelheid puin in de ondergrond, kon [appellante] niet voorzien. In het advies van Te Rijdt is ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen de voorzienbaarheid van het project en de voorzienbaarheid van de mate en de ernst van de hinder die van de realisering van het project zou kunnen worden ondervonden. De minister mocht dit advies daarom niet aan het besluit van 5 oktober 2017 ten grondslag leggen.
Te Rijdt heeft als netto schadeperiode een periode van vijftien maanden aangehouden. Daarbij is hij er dus van uitgegaan dat gedurende drie maanden, opgebouwd uit verschillende kortere periodes, de door [appellante] ondervonden overlast niet zodanig is dat deze moet worden betrokken bij het vaststellen van de schade. Te Rijdt heeft de schade voorts vastgesteld volgens de huurwaardemethode. Hij is uitgegaan van de gemiddelde WOZ-waarde van de woning van [appellante] over de jaren 2015, 2016 en 2017 van € 217.750,00 en een huurwaarde van 5% van deze waarde, zijnde een bedrag van € 10.888,00. De schade over een periode van 15 maanden is dan € 13.610,00.
Te Rijdt heeft in zijn advies inzichtelijk gemaakt op welke wijze hij tot de conclusie is gekomen dat [appellante] ten gevolge van de werkzaamheden voor de realisering van de tunnel in de A9 Gaasperdammerweg een schade heeft geleden van € 13.610,00. Te Rijdt heeft bij het bepalen van dit bedrag onder meer gebruik gemaakt van het ‘schema van de planning’, waarop per kwartaal een overzicht van te verrichten werkzaamheden is vermeld. Voor de in aanmerking genomen periode 1 oktober 2015 – 31 maart 2017 zijn in het schema voor twee kwartalen damwandwerkzaamheden, voor drie kwartalen heiwerkzaamheden en voor één kwartaal beide werkzaamheden vermeld. Gezien het globale karakter van het schema is niet aannemelijk dat beperkte afwijkingen ervan doorslaggevend waren voor de mate waarin omwonenden van de werkzaamheden hinder hebben ondervonden. [appellante] heeft ook niet toegelicht waarom de gestelde afwijkingen van het schema tot extra hinder hebben geleid, waardoor zij meer schade heeft geleden dan in het advies van Te Rijdt is vermeld.
De conclusie is dat de minister het advies van Te Rijdt over de hoogte van de schade van [appellante] aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen.
ABRS 26-08/20 inzake Ministerie I&W (ECLI:NL:RVS:2020:2051)