Een verbod op het houden van tweehoevigen in verband met het onderzoek en de aanmaak van vaccins een zone van 3 km rondom het instituut ter voorkoming van besmetting.
Rechtbank: Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht gesteld dat het verbod op het houden van evenhoevigen ten tijde van de aankoop van het perceel voorzienbaar was. De vraag of in de planvergelijking milieurechtelijke belemmeringen betrokken mogen worden en de vraag of de beperking van het gebruik van het perceel voor een intensieve veehouderij tot nadeel leidt, behoeven volgens de rechtbank gelet op de voorzienbaarheid geen bespreking meer.
ABRS: De Afdeling is van oordeel dat de toelichting van het bestemmingsplan “Spoorzone Noord” niet kan worden aangemerkt als een concreet beleidsvoornemen op grond waarvan [appellant] ten tijde van de aankoop van het onroerende goed een voornemen tot verandering van het planologische regime voor het perceel [locatie] moest aannemen. Uit de toelichting volgt immers dat de raad afziet van het opnemen van een verbod op het houden van evenhoevigen in een cirkel van 3 km rondom het onderzoeksinstituut in het plan. Ook de toelichting van het bestemmingsplan MACL kan niet als een zodanig voornemen worden gezien. Daarbij is van belang dat dit bestemmingsplan geen betrekking heeft op het perceel van [appellant], maar op percelen ten oosten van de Zuigerplasdreef en ten zuiden van de Houtribweg. In de toelichting is verder niet vermeld dat het verbod op het houden van evenhoevigen ook tot een planologische wijziging voor het perceel van [appellant] zou leiden. Bovendien heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] ten tijde van de aankoop op andere wijze had moeten begrijpen dat dit bestemmingsplan voor hem van belang was en dat dit tevens als een beleidsvoornemen voor zijn perceel had te gelden.
Dit leidt tot de conclusie dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de planologische wijziging voorzienbaar was. De rechtbank heeft dit miskend.
Anders dan [appellant] betoog volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 6 augustus 2014 ECLI:NL:RVS:2014:2935 niet dat beperkingen op grond van milieuregelgeving niet betrokken mogen worden bij de planvergelijking. Uit die uitspraak volgt dat bij de vraag of de uitbreiding van een agrarisch bedrijf op grond van het voorafgaand aan de peildatum geldende bestemmingsplan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgesloten niet het vergunde veebestand uit de directe omgeving, en afgeleid daarvan de cumulatieve geurhinder, betrokken mag worden. De omvang van het vergunde veebestand is geen planologisch gevolg van het bestemmingsplan en is daarom voor de planologische vergelijking niet van belang. Dit betekent echter niet dat voor de vraag of de maximale mogelijkheden van het voorgaande plan gerealiseerd hadden kunnen worden, niet van belang is of daarvoor op grond van milieuregelgeving een vergunning had kunnen worden verleend.
Verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4396 waarin de afwijzing van een aanvraag van [appellant] voor een milieuvergunning voor een pluimvee- en varkenshouderij ter beoordeling voorlag. Uit deze uitspraak volgt dat het voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime al onmogelijk was om op deze locatie evenhoevigen te houden. Hieruit volgt dat de voor de invulling van de maximale mogelijkheden van het plan benodigde omgevingsvergunning voor het inwerking hebben van een inrichting, niet zou kunnen worden verkregen. Dit maakt dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten dat het bedrijf zou kunnen worden gebruik voor het houden van evenhoevigen.
ABRS 02-12/20 inzake Lelystad (ECLI:NL:RVS:2020:2856)
Noot: geen voorzienbaarheid dus, maar geen planologische verslechtering. Onder oude planologische regime golden reeds de beperkingen aan houden vee.
Let op nuancering uitspraak 06-08/14: De omvang van het vergunde veebestand is geen planologisch gevolg van het bestemmingsplan en is daarom voor de planologische vergelijking niet van belang.
In casu gaat het om navolgende weging: Dit betekent echter niet dat voor de vraag of de maximale mogelijkheden van het voorgaande plan gerealiseerd hadden kunnen worden, niet van belang is of daarvoor op grond van milieuregelgeving een vergunning had kunnen worden verleend.