Belastbaar inkomen box 3, casus Hedwigepolder

Belanghebbende is eigenaar van de Hertogin Hedwigepolder (de Hedwigepolder).

De rechtbank stelt voorop dat de DLG ter verwerving van [polder] meerdere biedingen verspreid over meerdere jaren heeft gedaan (zie 2.5). Weliswaar zijn die biedingen als zodanig niet tot stand gekomen onder vrije marktcondities, maar dat doet er niet aan af dat wat marktpartijen bereid zullen zijn te betalen wel mede zal worden beïnvloed door de biedingen die reeds door de DLG zijn gedaan. Verder acht de rechtbank van belang dat bij de bepaling van de verschuldigde schadeloosstelling in het kader van de onteigening de door de rechtbank toegekende waarde aan [polder] (zie 2.8) per 8 februari 2018 is bepaald op € 17.500.000. Uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat die waarde is bepaald op de prijs, die zonder onteigening op de peildatum bij verkoop in het vrije economische verkeer tot stand zou zijn gekomen en, zo volgt uit de uitspraak van de rechtbank, dat die waarde is vastgesteld door deskundigen. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank deze waarde ook als uitgangspunt worden genomen voor het bepalen van de waarde in het economische verkeer van [polder] voor de onderhavige procedure. De door belanghebbende ingebrachte DCF berekening brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

Ter zake van de stelling van belanghebbende dat rekening moet worden gehouden met een waardedruk in verband met de PFAS-vervuiling overweegt de rechtbank dat het op belanghebbendes weg ligt aannemelijk te maken dat en tot welk bedrag sprake is van een waardedrukkend effect als gevolg van die vervuiling. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank zijn stelling onvoldoende onderbouwd om aan te nemen dat de verplichting tot sanering van de PFAS-vervuiling op hem rust en zulks aanleiding zou moeten geven tot een lagere waarde op de waardepeildata. Gelet op het bijzondere karakter van de onteigeningsprocedure, het karakter van de vervuiling en de omstandigheid dat de oorzaak daarvan volledig buiten belanghebbendes macht ligt, is het niet aannemelijk dat de sanering voor rekening van belanghebbende komt. Van een waardedrukkend effect is naar het oordeel van de rechtbank dan geen sprake.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-01/22 (ECLI:NL:RBZWB:2022:297)

Noot: voor deze fiscaliteit zoekt rechtbank aansluiting bij de gevoerde onteigeningsprocedure.